Volksopvoeding in Nederland: natuur

De heilzame werking van planten op de stadse mens

De natuur speelde een belangrijke rol binnen het beschavingsoffensief dat vanaf de negentiende eeuw plaatsvond. Dat was in bepaalde opzichten een voor de hand liggende ontwikkeling. Tenslotte was het de sterk verstedelijkte, in verkommerde achterbuurten wonende mens waarop dit offensief primair was gericht. Deze 'paupers' hadden nauwelijks nog contact met de natuur en dat was, zo begreep men wel, niet goed. Eenmaal terug in de schoot van moeder natuur, zouden ze zich ongetwijfeld beter gaan gedragen. Vandaar dat volksopvoeders met initiatieven kwamen om het verloren contact weer te herstellen.


 

Albert Cresswell - Twee jonge meisjes in het park, 1903. Twee dienstmeisjes gebruiken hun middaglunch in het park, vermoedelijk ergens in Parijs.

 

Een nieuwe kijk op de natuur  

Tot in de achttiende eeuw zagen mensen natuur toch voornamelijk als iets waar je jezelf duchtig tegen moest wapenen. Begrijpelijk als je bedenkt hoeveel onheil men kon verwachten van natuurrampen, wilde dieren en insectenplagen. Ondertussen kon men zich in de uitgestrekte bossen waar Europa grotendeels mee was bedekt, niet veilig begeven.

In de loop van de achttiende en negentiende eeuw veranderde deze opvatting. Dat was typisch genoeg te danken aan de verstedelijking. Omdat mensen nu eenmaal pas weten wat ze hebben als ze het kwijt zijn, bracht juist het verlies van een natuurlijke leefomgeving een denkomslag teweeg. Men ging, niet ten onrechte, geloven in de heilzame werking van de natuur op de mens en de noodzakelijkheid om ermee in contact te blijven.

Dat had in eerste instantie weerslag op de openbare ruimte in steden, waar men parken, wintertuinen en dierentuinen ging aanleggen.

Onder invloed van deze ontwikkelingen probeerden stedelingen ook in toenemende mate stukjes natuur voor zichzelf te creëren. Dat gebeurde aanvankelijk door het aanleggen van tuintjes bij of de bouw van serres aan het huis. Dat bleek echter niet vol te houden. Door de bevolkingsexplosie raakte men steeds meer aangewezen  op hoogbouw, waardoor ook tuinen en serres onmogelijk werden.

 

Maria Slavona - In Montmartre, 1898. Stadse tuin in hartje Parijs. Het hield niet over.

 

Daarop kwamen er alternatieven. Het aantal volkstuincomplexen groeide gestaag  en men bracht de natuur binnenshuis door middel van kamerplanten. Ook werden dagtochtjes en korte vakanties naar zee of bos populair, mede mogelijk gemaakt door een verlaging van het aantal arbeidsuren en nieuwe transportmogelijkheden als de trein.

Na het ontstaan van de buitenwijk aan de rand van de stad, kregen tuinen en serres echter nieuwe kansen. Nieuwe wijken kregen expliciet vorm als 'tuindorpen' of 'tuinwijken'. Tegen die tijd bevinden we ons echter al in de jaren twintig van de twintigste eeuw.

 

Volksopvoeding en natuur

De nieuwe kijk op de natuur had een grote weerslag op negentiende-eeuwse volksopvoeders. Deze zagen in het gebrek aan contact met de natuur een belangrijke oorzaak voor de problemen waar de arme stadsbevolking mee te kampen had en voor het (in hun ogen) asociale gedrag dat deze mensen vertoonden. Sommigen geloofden zelfs dat het allemaal als sneeuw voor de zon zou verdwijnen, als de minderbedeelden maar weer op regelmatige basis met iets van natuur in aanraking kwamen.

Uiteindelijk zag men de natuur op de volgende manieren bijdragen aan de beschaving van leden van de onderklasse:

  • Het contact met de natuur zou hen tot hun beschaafde, menselijke zelf doen terugkeren. Deze menselijkheid was de voormalige plattelandsbewoner in de grote stad en de fabrieken kwijtgeraakt.
  • Door het verbouwen van gewassen en daarmee het zorg dragen voor die gewassen zou de mentaliteit van de armen compleet veranderen. Met name het gebrek aan levende natuur om voor te zorgen was de reden dat men zich ging misdragen.
  • Door gezond te eten zou de arbeider een gezonder mens worden en gezonde mensen waren sneller geneigd zich netjes te gedragen dan ongezonde mensen.
  • Door actief bezig te zijn met of in de natuur kregen arbeiders een vorm van ontspanning die zowel hun lichamelijke als geestelijke gezondheid ten goede zou komen, met behoorlijk gedrag als gevolg.

 

Louis Uhl - Jonge vrouw geeft planten water, 1896. In een stadse omgeving moest je creatief zijn met het vinden van plek voor je planten.

 

Net als bij veel andere vormen van volksopvoeding vermengden ook hier de goede bedoelingen en de arrogante betutteling zich tot een onontwarbare kluwen. Tevens was er sprake van hypocrisie, want de stadse elite verzorgde zelf natuurlijk ook nooit een plant of een tuin, aangezien men daar personeel voor had.

Niettemin werden er verschillende opvoedkundige programma’s ontwikkeld die speciaal waren gericht op arbeiders en andere laagbetaalde stadsbewoners. Daarin bleven de hoofdrollen vertolkt door het volkstuintje, de kamerplant en later het tuindorp.

 

Volkstuintjes

Bij volkstuintjes lag de nadruk van de opvoedkundige motieven vooral op de gezondheid en ontspanning die het de lagere klassen zou brengen. Meer dan bij andere initiatieven zou er een praktische insteek blijven, want tenslotte was een moestuin daadwerkelijk een aanvulling op het inkomen van de arbeider.

De ideologische insteek achter het beschikbaar stellen van volkstuintjes bleef trouwens beperkt tot West-Europa en dan met name tot Duitsland, Nederland en België. Het bereik van de kamerplant was groter.

 

 

Arthur Melville - Groentetuin met kool, 1877.

 

Kamerplanten

Het verspreiden van een kamerplant kwam hoog op de agenda te staan van het beschavingsoffensief. Daarbij hingen men vooral het idee aan dat het verzorgen van gewassen de arbeider tot een ander mens zou maken.

In Nederland kreeg dit alles in de jaren ’70 van de negentiende eeuw vorm door de oprichting van zogeheten Floralia verenigingen. Dat waren charitatieve verenigingen die het houden van kamerplanten voor de armen mogelijk maakte en begeleidde. Dat zou een tiental jaren op grote schaal stand houden.

In het volgende decennia zakte de belangstelling echter weer in. Dat kwam enerzijds omdat het nieuwtje er voor de arbeiders wel vanaf was en anderzijds omdat veel organisatoren teleurgesteld afhaakten. Deze zagen hun hooggespannen verwachtingen niet waargemaakt: arbeiders bleken niet spoorslags te veranderen in welgemanierde modelburgers alleen maar omdat ze een handjevol kamerplanten in huis hadden staan.

Dat nam niet weg dat de kamerplant hierna voorgoed een plaats bleef houden in het moderne huishouden en dat veel mensen, ook arbeiders, daar toch zeker plezier van hadden.

Lees hier meer over de geschiedenis van de kamerplant.

 

Carl Holsöe - Zonlicht in de zitkamer, tussen 1885 en 1935. Een eenvoudige kamer, maar met veel planten.

 

Tuindorpen

Een tuindorp of tuinwijk is een stadsdeel met een dorps karakter. In Nederland en België zijn de meeste tuindorpen vanaf de jaren '20 van de twintigste eeuw opgericht om te dienen als alternatief voor verpauperde stadswijken. Omdat ze daarmee buiten het spectrum van deze website vallen, wordt er hier maar weinig aandacht aan besteed.

Meestal werden de tuindorpen gebouwd door sociaal voelende ondernemers of woningbouwcorporaties die graag natuurlijk wilden bouwen voor de arbeidende klasse.  Er kwamen lage eengezinswoningen met een voor- en achtertuin in een groene omgeving. Om de deugdelijkheid van toekomstige bewoners te garanderen, ontbraken onfatsoenlijk geachte vormen van vertier als kroegen en bioscopen. Daar stond een sterke nadruk op het idee van het gezin als hoeksteen van de samenleving tegenover.

Uiteindelijk kwamen er niet veel arbeiders in de tuindorpen terecht. De woningen waren meestal te duur of de locatie stond hen niet aan. Het was vooral de middenklasse die massaal naar de buitenwijken zou verhuizen. 

 

Marr & Richards Engraving Co. - Wauwatosa and te Western Suburbs of Milwaukee, 1892. In de razendsnel urbaniserende Verenigde Staten was het idee van de buitenwijk eerder geboren dan bij ons. 

 

 

Bronnen

  • Helsloot J., -  'Bloemen en planten als wapen in het 19de-eeuwse beschavingsoffensief.' in: Spiegel Historiael, jaargang 27, nummer 2, februari 1992
  • Krusemeijer J. e.a. - ' Tussen opvoeding en liefhebberij. De ontwikkeling van de kamerplantcultuur in Nederland (1850-1940).'  In: I. Stroucken red. - 'Geschiedenis van de kamerplant.' Utrecht 1991
  • Zeevat C. - 'Tot nut & genoegen: volkstuincultuur in Nederland.' Rotterdam 2001
  • nl.wikipedia.org - 'Tuindorp'/'Volkstuin'

Afbeeldingen

  • Wikimedia Commons (commons.wikimedia.org)

 

Deze pagina is gepubliceerd op 24 oktober 2012 en het laatst gewijzigd op 21 augustus 2019.