Vrije tijd tot 1914: een inleiding

Geschiedenis van een nieuwe verworvenheid

Het idee van vrije tijd voor iedereen zoals wij dat kennen kreeg pas in de loop van de 19de eeuw vorm. Door de hele geschiedenis heen hebben mensen tijd beschikbaar gehad die ze zelf konden invullen, maar de meeste hadden er toch maar erg weinig van. Dat veranderde door de opkomst van het handelskapitalisme in de 16de eeuw, maar ook daarna bleven de meeste mensen er nog veelal van verstoken. Pas na 1870 kwam er serieus schot in de zaak toen het aantal verplichte werkuren voor arbeiders stap voor stap werd teruggebracht. Dat leidde tot een explosieve stijging van het aanbod in vrijetijdsbestedingen.  Om die geschiedenis goed te begrijpen is echter een inleiding nodig in de voorgeschiedenis van het verschijnsel vrije tijd en de betekenis van een aantal relevante termen.


Halfdan Strøm - Picknick in het bos, 1908.

 

Vrije tijd, een relatief nieuw concept (en toch ook niet)

Zoals gezegd bestaat het concept van vrije tijd zoals wij dat kennen nog niet zo lang.  Daarmee bedoelt men echter vooral:

Vrije tijd die geldt als een verworvenheid waar iedereen recht op heeft en die mensen volgens bepaalde regels structureel en in redelijke mate krijgen toegewezen.

Binnen dat kader wordt vaak gezegd dat structureel verkregen vrije tijd voor 1870 nauwelijks voorkwam, maar dat klopt niet helemaal. Al sinds de oudheid zijn er tijden en plaatsen geweest waar vrij grote groepen mensen wel degelijk een structurele vorm van vrije tijd hadden. Maar afhankelijk van tijd, plaats en andere omstandigheden was dat dus wel. Een weids verbreid wettelijk bepaald voorrecht was het doorgaans niet.

Het idee dat uitsluitend diegenen die helemaal bovenaan de sociale ladder stonden vrije tijd hadden, is eveneens aan slijtage onderhevig. Zeer overtuigend bewijs voor het tegendeel wordt bijvoorbeeld geleverd door het Romeinse Rijk, waar de belangstelling voor 'spelen' beslist even groot was als die voor 'brood'.     

Dat neemt niet weg dat de term vrije tijd als zodanig niet bestond. Vrijetijdsbestedingen tellen expliciet als de tegenhanger van aan werk gerelateerde activiteiten. Daarom bestaat het concept vrije tijd bij de gratie van het bestaan van loonarbeid. Er moet eerst een maatschappij zijn waarin mensen specifieke beroepen en banen hebben, voordat ze afgebakende tijd kunnen hebben om aan vrijetijdsbestedingen te doen.

Omdat loonarbeid al heel lang voorkomt, is het niet zo vreemd dat vormen van vrije tijd ook voorkwamen. Het duurde niettemin een flinke tijd, waarschijnlijk tot halverwege de 18de eeuw, voordat een expliciete tweedeling tussen loonarbeid en vrije tijd zich zodanig begon uit te kristalliseren dat de term vrije tijd in de taal verschenen.

Termen als vrijetijdsbesteding en recreatie lieten echter nog wat langer op zich wachten en duiken pas sinds het eind van 19de eeuw of zelfs het begin van de 20ste eeuw op.

Om de situatie in andere tijden te duiden zullen we die betreffende termen hieronder soms toch gebruiken, waar de mensen zelf dat dus niet deden.

 

Godfrey Sykes - Interieur van een ijzerfabriek, 1850. Loonarbeid uit het begin van de industriële revolutie.

 

Vrije tijd in de prehistorie

Voor de jager-verzamelaars uit de prehistorie bestond er nog helemaal geen onderscheid tussen werktijd en vrije tijd (wat in principe nog steeds geldt voor mensen uit primitieve culturen). Er was niemand die voor hun bepaalde wanneer ze moesten werken (jagen, vruchten en noten verzamelen, potten en pannen bakken, hutten bouwen, etc. ) en wanneer er tijd was voor andere dingen. Dat bepaalden ze grotendeels zelf of in overleg met de groep en uiteindelijk liepen allerlei verschillende bezigheden door elkaar heen.

Maar dat wil niet zeggen dat de prehistorisch mens zich nooit ontspande. Het vertellen van verhalen rond het vuur was bijvoorbeeld een populaire bezigheid en spelen met de kinderen en/of honden deed ook de prehistorische volwassene vast wel. De oudst bekende balspellen ter wereld komen voor rekening van stokoude Indiaanse volkeren en vermoedelijke hielden jagers hun conditie en vaardigheden op peil met sportieve wedstrijdjes. Op creatief gebied werden er al heel vroeg beeldjes, (grot)tekeningen en allerhande andere decoraties gemaakt.

Daarmee kan worden geconcludeerd dat een mens niet persé een afgebakende hoeveelheid vrije tijd nodig heeft om te komen tot activiteiten die wij nu zouden classificeren als vrijetijdsbestedingen.

 

Charles R. Knight - Cro-Magnon kunstenaars schilderen wollige mammoeten in Font-de Gaume, 1920. Uit: Charles R. Knight - De Artsist who saw through Time. 1920. 

 

Vrije tijd in de oudheid

In de oudheid sluipt een tweedeling tussen werktijd en vrije tijd er al wat meer in. De op één plek gevestigde mens gaat zich in toenemende mate specialiseren in bepaalde werkzaamheden en het idee van beroepen ontstaat. Dat wil zeggen dat mensen in ruil voor een loon een specifieke dagtaak krijgen toegewezen die moet worden voltooid. Zoals eerder gezegd gebeurt dat niet op alle plaatsen en in alle tijden even snel en onder dezelfde voorwaarden.

In principe kregen de meeste mensen echter de volgende voorzichtige vormen van niet-werktijd binnen hun arbeidsvoorwaarden toebedeeld:

  •  Als de dagtaak was voltooid maar er nog tijd over was, mocht de persoon deze zelf invullen. Dat gold zelfs voor veel slaven.
  • Mensen kregen in toenemende mate vrijaf voor religieuze feestdagen of festivals. Daar diende men dan veelal wel verplicht naar toe te gaan, dus helemaal 'vrij' was dat niet. Wat de feestvreugde overigens niet al te vaak zal hebben bedorven, want inde oudheid waren dergelijk festivals allesbehalve stijf en saai. 

Dit systeem was dus wel anders dan een werkdag waarin het aantal uren dat men moet werken vaststaat in plaats van de hoeveelheid werk die gedurende de dag moet worden verricht. In de praktijk zullen veel Mesopotamiërs, Grieken en anderen de meeste dagen aan zich voorbij hebben zien trekken zonder zelfs maar een kwartiertje ontspanning. De gesedenteerde mens was in veel opzichten beter af dan de rondtrekkende jager-verzamelaar, maar moest onnoemlijk veel harder werken.

Dat alles neemt niet weg dat in de oudheid een aantal typische vrijetijdsbestedingen voor het eerste tot bloei kwamen, zoals sport en spel, toneel en dans en uitgebreid tafelen.

 

Egyptisch weekend: een voorbeeld van echte vrije tijd

Dat er zelfs in de vroege oudheid al betere arbeidsvoorwaarden bestonden, bewijzen documenten gevonden bij opgravingen in Egypte. In het Dal der Koningen, waar de grote piramides zijn gebouwd, lag ook een dorp waar eeuwenlang ambachtslieden woonden die aan de piramides meebouwden. Dit dorp heette Deir al Medinah en lag nabij Thebe op westoever van de Nijl.

Deze ambachtslieden hadden in het algemeen verrassend goede arbeidsvoorwaarden, maar eentje is hier van speciaal belang: van de tien dagen die een Egyptische week duurde hadden ze de laatste twee vrijaf. Een echt weekend dus! En daar bleef het niet bij. Deze mensen hadden bovendien 65 vrije feestdagen per jaar. Niet iedereen die aan de piramides meewerkte was dus een met de zweep voortgedreven slaaf.

 

Frederick Arthur Bridgman - Processie ter ere van Isis, 1902. Verbeelding van het zogeheten Navigium Isidis Festival, een belangrijk festival in het oude Egypte.

 

Vrije tijd in het Romeinse Rijk

In de Romeinse tijd lagen de zaken anders dan elders in de oudheid. Door de eeuwen heen ontwikkelden de Romeinen zo'n grote fascinatie met plezier maken en genot, dat het een nog veel groter deel van hun tijd in beslag ging nemen dan het bij ons doet. Daarbij maakte plezier zowel een wezenlijk onderdeel uit van de Romeinse dagindeling als van de jaaragenda.

Daarbij onderscheidden Romeinen zelfs een specifiek onderscheid tussen werk gerelateerde bezigheden met een verplicht karakter en bezigheden die ze voor de lol deden. Het woord dat ze gebruikten voor het doen van werk en zaken was negotia en voor het maken van plezier voluptas. Deze woorden sloegen dus wel expliciet op de bezigheden zelf en niet op de tijd die ermee gemoeid was. Toch komt dit onderscheid dicht in de buurt van de tweedeling werktijd-vrije tijd.

De doorsnee dag van een Romein had binnen dit kader de volgende indeling:

  • Opstaan bij het eerste daglicht, aankleden, ontbijten etc.
  • Een twee uur durend bezoek afleggen aan de patroon/baas (iedere ochtend vergaderen dus eigenlijk).
  • Drie uur besteden aan negotia.
  • De rest van de dag bleef dan over voor voluptas. Daaronder vielen ook zaken als dineren en het badhuis bezoeken, maar dergelijke activiteiten werden door Romeinen beslist nooit afgeraffeld als zaken die nu eenmaal moeten gebeuren.

Zelfs in onze ogen had de gemiddelde Romein daarmee ontzettend veel vrije tijd. Toch was dat nog lang niet genoeg. In de eerste eeuw na Chr. mocht hij bovendien 93 dagen per jaar inruimen voor uitbundige publieke feesten, zoals bijvoorbeeld de Floralia. Een aantal dat tegen de 4de eeuw was uitgegroeid tot niet minder dan 175 dagen per jaar (bijna het halve jaar). Tijdens dergelijk vakantiedagen werd de hele stad geëntertaind in de vele arena’s en theaters. Echter ook elders in het rijk gingen deze dagindeling en feestdagen vaak op. Het idee dat decadentie (mede) oorzaak was van de val van het Romeinse Rijk in de 5de eeuw is dan ook niet bepaald een slag in de lucht.

 

M (?) Corinaldo - Antieke scène, +/- 1900. Een dompteuse vermaakt keizer Augustus en enkele hovelingen, waarschijnlijk op het eiland Capri nabij Napels, ook tegenwoordig nog een ultieme plek voor vakantie en recreatie.  

 

Vrije tijd in de middeleeuwen

Vrije tijd in de middeleeuwen is enerzijds het verhaal van de katholieke kerk en de vrije zondag, anderzijds het verhaal van edelen en ridders die het grootste deel van hun tijd naar eigen believen konden inrichting.

 

De kerk en vrije zon- en feestdagen

De kerk besloot al vroeg in de middeleeuwen dat er op de zondag, de dag waarop ook de Heer rust had genomen na het scheppen van de wereld, niet meer gewerkt diende te worden. Daarmee was de eerste officiële vrije weekdag uit de Europese geschiedenis een feit. Al was het eigenlijk meer een verordening aan dan een gunst voor nette kerkgangers.

De bedoeling was namelijk niet om de christelijke medemens rust en ontspanning te schenken, maar om te zorgen dat iedereen op zondag onbelemmerd naar de mis kon gaan. En die missen dient men niet te onderschatten. Die duurden niet, zoals tegenwoordig vaak, een of anderhalf uur. De katholieke middeleeuwer zat minstens de hele ochtend in de kerk en vaak in de middag ook nog een paar uur. Toch kreeg de Europeaan met die resturen op zondagmiddag voor het eerst zicht op iets dat als vrije tijd mag tellen.

Afgezien hiervan mocht hij uiteraard ook op katholieke feestdagen de handen vrij houden. Maar ook dan gold dat missen en andere ceremoniën bijgewoond dienden te worden.

Aangezien in Europa bijna alle mensen katholiek waren, zo dit het idee kunnen geven dat er nauwelijks vrijetijdsbestedingen bestonden in de middeleeuwen. Het tegendeel blijkt echter waar. De Franse cultuurhistoricus Jacques Le Goff constateerde dat de middeleeuwse mens er een heuse 'speelcultuur' op na hield en niet alleen voor kinderen. Het middeleeuwse leven zat vol dodelijke ziektes, oorlogen en natuurrampen, waardoor de nog levende middeleeuwer de dag plukte als het even kon.

Sportwedstrijdjes, bezoekjes aan toneel- of andere voorstellingen, kermissen, feesten en bezoekjes aan de plaatselijk taveerne waren wel degelijk aan de orde van de dag. De gemiddelde middeleeuwer was niet zo'n brave kerkvolger en wist vaak wel een pleziertje tussen het harde werk in te proppen. Of de geestelijken het daar nu mee eens waren of niet.

Lees meer over de middeleeuwse speelcultuur in het artikel: Sport spel en speelgoed in de middeleeuwen

 

Pieter Brueghel de jongere - Vlaamse kermis, 16de eeuw.

 

Adellijke vrijetijdsbestedingen

Middeleeuwse edelen, ridders en andere hovelingen hadden een groot gedeelte van hun tijd niet overdreven veel verantwoordelijkheden. Daardoor werd er druk gezocht naar geschikte vrijetijdsbestedingen.

Binnen dat kader ontstonden de riddertoernooien en waarschijnlijk ook boogschiet- en hardloopwedstrijden. Al had dat tevens praktische redenen. Ridders dienden constant paraat te staan voor het geval er oorlog uitbrak en moesten daarom hun vaardigheden op peil houden. De toernooien en wedstrijden combineerden het nuttige met het aangename en boden de mensen uit de omgeving ook wat vertier.

In de loop van de 12de eeuw kwam bovendien de hoofse cultuur in zwang, speciaal voor edelen. Binnen die cultuur was het van groot belang bepaalde gunstige karaktereigenschappen te ontwikkelen zoals zelfbeheersing en beleefdheid. Maar ook dat moest worden geleerd en regelmatig geoefend. Daarom werden daartoe geschikte vrijetijdsbestedingen op de agenda gezet. Hierbij waren de volgende drie cruciaal:

  • Door de koning georganiseerde feesten. Hierop konden de gasten hun excellente hoofse vaardigheden tonen aan anderen en aan de vorst. De vorst liet op zijn beurt zijn 'miltheit' ten opzichte van zijn gasten zien. Wie bovendien de laatste modieuze dansen tot in de puntjes beheerste, had het helemaal gemaakt.
  • De jacht. Jagen doen mensen natuurlijk al zolang als ze bestaan, maar de koninklijke jacht kreeg nu een speciaal doel. Het werd een oefening in geduld, vernuft en zelfbeheersing, in plaats van een wedstrijd in het doden van zoveel mogelijk dieren.
  • Kunst stimuleren. Vorsten en graven werden enthousiaste mecenassen op het gebied van kunst, wat zowel beeldende kunst, muziek als literatuur kon betreffen. Daarbij diende het eindproduct natuurlijk wel een uithangbord van de hoofse ideologie te zijn. Vaak ontstond er een vruchtbare samenwerking waarbij heer en kunstenaar elkaar prestige gaven.

Lees meer over hoofse cultuur in het artikel: Hoofse cultuur: een gedragscode voor edelen en ridders.

 

Vrolijkheid en blijdschap leiden de dans. Miniatuur uit een manuscript van Roman de la Rose, een middeleeuws Frans gedicht.

 

Vrije tijd na 1500

Door de bloei van handel in de 16de eeuw ontpopte zich op veel plaatsen een gegoede burgerij die behoefte kreeg aan 'eigen tijd'. Deze was met namen met bedoeld om door te brengen met het eigen gezin in huiselijke kring.

Deze ontwikkeling liep synchroon met een veranderende opvatting van het concept tijd in het algemeen. Tijd veranderde van een circulair, met de seizoenen meebewegend gebeuren in een zich lineair voortschrijdende notie. Dat het uurwerk werd uitgevonden hielp ook. De veel preciezere klok verving de zonnewijzer waardoor agenda's veranderden. Mensen konden hun tijd nu beter indelen, waardoor het maken van een expliciete scheiding tussen werktijd en tijd voor jezelf beter mogelijk werd.

Het gevolg was wel dat tijd letterlijk geld werd. Daarmee werd het waardevol, dus iets dat je met beleid moet besteden, en het werd schaars, oftewel iets dat je niet onnodig mag verliezen.

Lees hier meer over de geschiedenis van de tijd.

Het idee van vrije tijd voor iedereen zoals wij dat nu nog kennen, kreeg pas na 1870 serieus vorm wanneer arbeidstijdverkorting voor arbeiders een serieus onderwerp op de politieke agenda wordt. Binnen dit kader wordt vrije tijd expliciet onderscheiden naast arbeidstijd. Simpel gezegd is arbeidstijd dan de tijd waarin wordt gewerkt en vrije tijd de tijd waarin dat niet wordt gedaan. In de praktijk ligt het echter minder eenvoudig.

 

Dirck Hals - Tric-Trac spelers in een interieur, 1626. Het 17de eeuwse handelskapitalisme bloeide meer dan waar ook in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Op de een of andere manier verwerd het bordspel Tric-Trac (de voorloper van wat wij kennen als Backgammon) daarbij het symbool van de extra, in huiselijke sferen besteedde, vrije tijd. Talloze Hollandse genremeesters uit die tijd hebben Tric-Trac spelers afgebeeld. 

 

Objectieve en subjectieve vrije tijd

Omdat het niet altijd dezelfde invulling kreeg, is het begrip vrije tijd moeilijk in een historische context te plaatsen. Het Oud-Franse woord leisir bijvoorbeeld komt al rond 1100 voor in het Roelantslied en betekent daar ‘tijd waarin men vrij is om iets te doen’. Dat is echter een uitzondering, want voor 1500 werd de term zelden gebruikt en daarna kreeg hij licht andere betekenissen. Pas na 1800 duikt hij weer op in grofweg dezelfde betekenis.

In andere talen dan het Nederlands ontstonden binnen dat kader twee begrippen om onderscheidt te maken tussen zogeheten objectieve en subjectieve vrije tijd.

  • Objectieve vrije tijd betreft letterlijk de tijd dat je niet hoeft te werken. Dat wordt aangegeven door termen als free time in het Engels, temps libre in het Frans en Freizeit in het Duits. 
  • Subjectieve vrije tijd verwijst naar tijd die mensen expliciet gebruiken voor zichzelf, bijvoorbeeld voor ontspanning, zelfontplooiing of het onderhouden van sociale contacten. Dat wordt dan in het Engels leisure, in het Frans loisir en in het Duits Musse genoemd.

In het Nederlands komt dit onderscheid opvallen genoeg niet voor en worden beide soorten vrije tijd met dezelfde term aangeduid. Hoewel de term 'vrijaf hebben' indirect verwijst naar objectieve vrije tijd. 

 

Delphin Enjolras - De musiciennes op het terras, datum onbekend, maar vermoedelijk tussen 1920 en 1940. Deze dames verbeelden alles waar het bij subjectieve vrije tijd om kan draaien: ontspanning, zelfontplooiing, sociale contacten, feestelijkheid en ongedwongenheid.

 

Geschiedenis van de term in het Nederlands

In de objectieve betekenis van het begrip wordt in het Nederlands ook vaak het woord vrij alleen gebruikt. Vrij zijn van bepaalde verplichtingen als werk of school betekent dat je tijdelijk ontheven bent van je taken. Dat maakt het een van de meer dan veertig betekenissen van het woord vrij.

De Nederlandstalige geschiedenis van de term vrije tijd begint dan ook met de geschiedenis van 'vrij'. Dat woord had aanvankelijk alleen betrekking op personen, in welke betekenis dan ook. Het was de mens die vrij was, niet de tijd of iets anders. Als je er goed over nadenkt zit er wel wat in. 

Toch veranderde die gewoonte, vermoedelijk halverwege de 18de eeuw. Men gaat dan dit woord eveneens koppelen aan de tijdsperiode gedurende welke men vrij is. Zinnen als "Op zaterdagmiddag ben ik vrij", "De zondag is een vrije dag" of "Zo meteen heb ik een paar uurtjes vrij", verschijnen in de taal. Het is dan dus niet meer alleen mogelijk om vrij te zijn, maar ook om vrij te hebben.

Toch duurt het vervolgens nog een eeuw, tot halverwege de 19de eeuw, voordat de term vrije tijd als zodanig in het spraakgebruik opduikt. Aanvankelijk is dat bijna uitsluitend in de objectieve betekenis 'niet hoeven werken'.

Dat kwam omdat mensen die gedurende de tweede helft van de 19de eeuw voor het eerst vrije tijd kregen door een verlaging van hun werkuren nog aan het idee moesten wennen. Men haastte zich niet om de verkregen eigen tijd in te vullen met vermaak of recreatie, maar besteedde deze liever aan dingen die nuttig waren om te doen. Ledigheid was immers des duivels oorkussen, ook als je even geen specifieke verplichtingen had. Plezier maken was een terrein dat maar moeizaam, geleidelijk aan en met veel tegenstand werd ontgonnen.

 

Gijsbertus Derksen - Een ontspannen zomermiddag, +/-1900. Het belang van ontspanning voor de gezondheid wordt rond 1900 al wat breder erkend. In het bovenstaande tafereel valt dan ook niets 'duivels' terug te vinden.

 

Hedendaagse betekenis

Pas ergens na de Tweede Wereldoorlog werd de ontspanningsslag definitief gewonnen en kreeg het concept vrije tijd ook een subjectieve invulling. Of liever gezegd, uitsluitend een subjectieve invulling. De kwaliteit die mensen aan hun vrije toekennen wordt beoordeeld naar subjectieve criteria van zelfontplooiing en creativiteit. 

Wij associëren het idee van vrije tijd alleen nog met activiteiten die van waarde zijn voor jou persoonlijk, zoals het beoefenen van een hobby, een boek lezen, televisiekijken of eropuit gaan. Het hebben van een ruime keuze in dergelijke vrijetijdsbestedingen speelt ook een belangrijke rol. De betreffende bezigheid moet wel zelf zijn gekozen uit tal van mogelijkheden en niet van hogerhand opgelegd.

Als de activiteit waar je mee bezig bent technisch gezien geen werk of opdracht is maar toch voelt als een verplichting, ervaren wij dat niet meer als vrije tijd. Dat kan sterk persoonlijk bepaald zijn. Of activiteiten als vrijwilligerswerk, tuinieren en cursussen volgen worden gezien als vrijetijdsbesteding of niet hangt volledig af van de persoon die ze beoefent en welke redenen deze daarvoor heeft.

Daarmee is de objectieve betekenis van het begrip vrije tijd grotendeels uit onze hedendaagse belevingswereld verdwenen. Vrijaf hebben van school of werk wil immers niet zeggen dat je vrije tijd hebt. Misschien moet je nog klusjes doen in huis, met je opa naar het ziekenhuis of je belastingaangifte invullen. Omdat wij veel van dergelijke verplichtingen hebben in onze niet-werktijd, zien wij in onze taal blijkbaar niet eens meer ruimte voor een apart begrip voor de niet-werktijd.

 

Myles Birket Foster - Een middag in de tuin, vóór 1900 (aquarel). Als het op tuinieren aankomt lijken deze dames het nuttige met het aangename te combineren. 

 

Arbeidstijd

Ten tijde van de industriële revolutie, de beginjaren van de vrije tijd, lag de nadruk in de gehele westerse wereld echter op objectieve vrije tijd als expliciete tegenhanger van arbeidstijd. Helemaal synoniem met het idee van werktijd, oftewel de tijd dat men aan het werk is, was deze term niet. Ook aan arbeidstijd zat een kwalitatief element verbonden. De maatstaven om de kwaliteit van arbeidstijd te meten doeltreffendheid en efficiency. Daarmee heeft deze tijd zogeheten economische bepaaldheid.

Er werden eisen gesteld aan hoe goed men zijn of haar arbeidstijd weet te benutten. Tijd is binnen dat kader een verbruiksartikel, een nutsvoorwerp met economische ruilwaarde. Veel meer nog dan het wat lossere 'tijd is geld' idee dat door het handelskapitalisme ontstond. 

Vrije tijd krijgt nu vorm als noodzakelijke aanvulling op arbeidstijd. Een afgebakende hoeveelheid tijd waarin men expliciet niet aan de eisen van de baas hoeft te voldoen, maar naar eigen behoefte en interesse mag invullen. Daarmee is deze tijd expliciet ontdaan van economische bepaaldheid.

Voor het afbakenen van dergelijke uren had men tal van goede redenen, maar het zal niemand verbazen dat zowel de fysieke als psychische gezondheid van werknemers daar als een rode draad doorheen liep. Wat niet wil zeggen dat vrije tijd een gemakkelijke gewonnen voorrecht was voor werknemers. Het tegendeel is waar. Naast kiesrecht was arbeidstijdverkorting het belangrijkste punt bij de emancipatie van arbeiders zoals die tussen 1870 en 1914 plaatsvond.

Na de vervolmaking van deze strijd in de loop van de 20ste eeuw wordt de veronderstelde antithese arbeid - vrije tijd langzaamaan minder belangrijk. Andere verplichtingen, zoals studie of zorgtaken, gaan zich afsplitsten van beiden en een eigen rol spelen.

Voor deze website is dat echter niet van belang. Rond 1900 was de tegenstelling arbeidstijd-vrije tijd actueler dan in welke andere tijdsperiode ook. Het is echter goed om in gedachten te houden dat voor mensen die rond 1900 leefden al deze begrippen iets anders betekenden dan voor ons.

 

Max Liebermann - Vlasspinners in Laren, 1880-1890. Er waren geen stoommachines en fabrieken nodig om tot een doeltreffende en efficiënte productie en bijbehorende loonarbeid te komen.

 

Vrijetijdsbestedingen

Dat het idee van vrije tijd steeds meer vorm kreeg, had natuurlijk een gunstig effect op het aanbod van vrijetijdsbestedingen. Het is dan verleidelijk om iedere activiteit die iemand volbrengt binnen zijn of haar subjectieve vrije tijd te tellen als vrijetijdsbesteding.

In de praktijk pakt dat echter net even anders uit. Tal van activiteiten zoals de hond uitlaten, uitgebreid in bad zitten of de krant lezen bewandelen een onduidelijke middenweg tussen vrijetijdsbesteding en noodzakelijkheid in. Thuis aan tafel met het gezin eten zal door niet veel mensen worden weggezet als vrijetijdsbesteding, maar samen eten in een restaurant wel. Een bezigheid is pas echt een vrijetijdsbesteding als daar inderdaad ontspanning, vermaak en/of zelfontplooiing bij komt kijken.

Activiteiten die zonder veel tegenstand als vrijetijdsbestedingen worden gezien zijn: feesten, sport en spel, tv-kijken, uitgaan, reizen, wandelen, intellectuele of artistieke hobby’s of liefdadigheidswerk.

In de beginjaren van de vrije tijd bestonden veel vrijetijdsbestedingen die wij kennen nog (lang) niet of ze kwamen niet zoveel voor. Veel mensen wilden er immers niet meteen iets van weten. Maar veel mensen ook wel, waarbij stedelingen duidelijk wat losser waren dan mensen op het platteland.

Het gevolg was dan ook dat er ondanks de gevoelsmatige reserve in rap tempo op alle terreinen vrijetijdsbestedingen bij kwamen. De keuzes die men in 1870 kon maken waren tegen 1914 verveelvoudigd.      

 

Hans Götzinger - Hotel "Alte Krainerhütte" in Helenental, 1911 (aquarel). Tegen 1911 was het idee van een terrasje pakken al helemaal ingeburgerd.

 

Categorieën vrijetijdsbestedingen

In principe kun je vrijetijdbestedingen in tal van verschillende categorieën onderverdelen, maar niet alle daarvan zijn voor iedere plaats en tijd van hetzelfde belang. Hieronder volgen een aantal (sub)categorieën die in de periode rond 1900 van zich deden spreken en sterk uitgroeiden.

  • Toerisme. Dit is een categorie die na 1870 van marginaal uit zou groeien tot booming business wereldwijd. Dat gebeurde in alle hieronder genoemde subcategorieën.
    • Recreatie. In theorie kun je het woord recreatie zien als een synoniem voor vrijetijdsbesteding en in het verleden is het woord ook wel als zodanig gebruikt, zelfs door ambtenaren in officiële beleidsstukken. Tegenwoordig is het echter een woord dat wij gebruiken voor actieve vrijetijdsbesteding, doorgaans in de buitenlucht. Denk dan onder andere aan dagjes uit of korte vakanties, wandelen of fietsen, een middagje naar het park of de dierentuin, watersport en zwemmen. Niet alle fysieke activiteit in de buitenlucht telt als recreatie en in onze tijd komt overdekte recreatie (overdekte zwembaden, klimhallen) veel meer voor dan rond 1900.
    • Vakantie. Hieronder vatten we een wat langduriger verblijf op een andere plek dan thuis met het het expliciete doel te ontspannen. Voor ons is dat gesneden koek, maar in 1870 kwam het nog maar weinig voor. Die enkele verdwaalde herberg begon nog maar net met zijn groei naar hotelketens en bungalowparken.
    • Reizen. Reizen gebeurt natuurlijk ook vaak in het kader van een vakantie, maar dat hoeft niet. In de 19de eeuw kwam het maken van ontdekkingsreizen en het reizen om iets van de wereld te zien ook veel voor. De reisorganisatie ontstond pas halverwege de eeuw. 
  • Vermaak. Rond 1900 kun je twee soorten vermaak onderscheidden.
    • Vermaak buitenshuis. Daartoe rekende men vooral bezoekjes aan danszalen, bioscopen, kermissen en jaarmarkten, pretparken en cafés.
    • Huiselijk vermaak. Hieronder vielen activiteiten in de familiekring zoals het voorlezen uit bijbel of een ander stichtelijk werk of het zingen van bekende liederen. Als er bezoek kwam gaf men elkaar raadseltjes op of maakte men een dansje. In welgestelde families moesten zowel de jongens als de meisjes een instrument leren bespelen, bij voorkeur de piano. Die bespeelden ze dan bij informele muziekavonden onder gasten.  
  • Theater. Hieronder vallen alle voorstellingen. Sommigen daarvan hadden een wat intellectueler karakter, zoals toneel, ballet, opera en concerten. Anderen waren wat 'volkser', zoals variété, cabaret en optredens in nachtclubs.
  • Sport en spel. Dit betreft in eerste instantie alle activiteiten waar een wedstrijdelement bij betrokken is. Sport kan echter ook slaan op fysieke inspanning voor de lol en spel op activiteiten die speciaal zijn bedoeld voor kinderen.
  • Zelfontplooiing. Activiteiten die hierbij helpen zijn onder andere lezen (eventueel m.b.v. leeszalen of bibliotheken), museumbezoek en het volgen van cursussen. Rond 1900 kende de mens ook mogelijkheden tot zelfontplooiing die uit beeld zijn gedreven. Een bezoek aan een wereldtentoonstelling viel er bijvoorbeeld ook onder en het afleggen van bezoekjes aan een van de vele culturele 'salons' in de stad al helemaal, al was dat wel voor de elite. 
  • Feesten en festivals. In vroegere tijden vonden feesten en festivals haast altijd plaats in het kader van een religieuze viering. Dat is in onze tijd bijna helemaal verdwenen. Zelfs bij kerkelijke ceremonieën als kerstmis, pasen en bruiloften is het religieuze element ondergesneeuwd. Rond 1900 was dat nog niet zo, maar het aantal feesten en festivals dat niets met de kerk te maken had nam wel snel toe. Wat dat betreft was het een tussenperiode. 

Momenteel kent de site al aparte hoofdstukken over de categorieën sport en spel en vermaak

 

Pierre-Auguste Renoir - Lunch tijdens een bootfeest, 1880/81. Recreatie én feest.

 

Vrije tijd 1870-1914

In de loop van de 19de eeuw zou het, door heel Europa en de VS heen, een fiks gevecht worden voor vakbonden en andere arbeidersgroeperingen om tot arbeidstijdverkorting te komen. Werkgevers, politici en andere machthebbers op dit front gaven niet gemakkelijk toe. Het vooroordeel dat arbeiders toch niks anders met hun vrije tijd zouden doen dan in de kroeg hangen en stennis schoppen, speelde daarbij een grote rol. Geleidelijk aan bleek dat echter geen houdbare stelling en de kansen keerden. 

Arbeiders waren echter niet de enigen die tijdens het belle epoque meer vrije tijd kregen. De klassen van bourgeoisie en middenklassers die zich hadden ontwikkeld en bleven groeien, profiteerden bijvoorbeeld volop van de nieuwe mogelijkheden die het leven te bieden had. Klom de welgestelde man in 1870 nog op zijn spiksplinternieuwe hoge bi, in 1914 maakte dezelfde man wellicht een zeereis met een oceaanstomer van de Amerikalijn. Gingen jonge vrouwen in 1870 nog flaneren in het plaatselijke park, in 1914 zaten ze in de achtbaan. Hadden dienstmeisjes in 1870 nog geen minuut vrij op een werkdag, in 1914 vormden ze een belangrijke nieuwe leesdoelgroep.

De tijden waren hoe dan ook veranderd en dat dit ook voor de minderbedeelden zou gaan gebeuren was slechts een kwestie van tijd. Maar de opkomst van vrije tijd na 1870 is wel een verhaal apart.

 

Jan Verhas - Ezelrit op het strand, 1884. (Ergens aan de Belgische kust.) Er was natuurlijk ook geld te verdienen in de nieuwe toeristische industrie, zoals voor de eenvoudige geklede kinderen hierboven die de ezels voeren waar evident welgestelde meisjes op zitten. De schilder laat het klassenverschil goed voelen, maar tegelijkertijd is het duidelijk dat deze kinderen slechter werk hadden kunnen hebben.

 

 

Bronnen

  • Theo Beckers – Planning voor vrijheid. Een historisch-sociologische studie van de overheidsinterventie in rekreatie en vrije tijd. Wageningen 1983. (Dissertatie)

  • Jean-Michel Mehl - Sport, spel en ontspanning. In: Wim Blockmans (red.) – Europa door de eeuwen heen. Wetenschap, transport, oorlogen, sport & spel, gezondheid en kunst. Utrecht/ Antwerpen 1994. Kosmos-Z&K.
  • Reader’s Digest -Dagelijks leven door de eeuwen heen (Corrie van den Berg red.). Brussel/Amsterdam 1994. Uitgeefmaatschappij The Reader’s Digest. ('Het dorpsleven van de grafbouwers' p34,35 en 'Kroeg, strand en theater' p298,299)
  • Ben Wilson – Metropolis. A History of the City, Humankind’s Greatest Invention. New York 2020. Doubleday. (Hoofdstuk 4. Imperial Megacity. Rome 30 BC – AD 537 p95 t/m 117)

  • https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/69147-sport-spel-en-speelgoed-in-de-middeleeuwen.html (7-6-2021)
  • https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/73696-hoofse-cultuur-een-gedragscode-voor-edelen-en-ridders.html (7-6-2021)
  • Wikipedia Nederland (nl.wikipedia.org) – 'Vrije tijd' (7-6-2021)

Afbeeldingen

  • Wikimedia Commons (commons.wikimedia.org) (7-6-2021)

 

Dit artikel is gepubliceerd op 7 juni 2021.