Volksopvoeding in Nederland: het interieur
Beschaving door smaakvolle en ambachtelijke huisinrichting
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw kwam er in Nederland steeds meer aandacht voor de woonomstandigheden in arme stadswijken. Dat was onder meer in het kader van het beschavingsoffensief. Men kon immers geen fatsoenlijk, burgerlijk gedrag verwachten van mensen die onder erbarmelijke omstandigheden moesten wonen en leven. Aanvankelijk ging de aandacht daarbij vooral uit naar de huizen zelf. Tegen de eeuwwisseling ging men echter ook de inrichting van huizen bij het verhaal betrekken. Om het volk daadwerkelijk te verheffen moesten woningen niet alleen deugdelijk gebouwd zijn, maar ook op een smaakvolle manier ingericht. Zo ontstonden geheel nieuwe ideeën over het inrichten van huizen en werd onder leiding van Berlage de weg naar moderne binnenhuisarchitectuur ingeslagen.
Mihály von Munkácsy - Op kraambezoek. 1878. Typisch 19de eeuwse inrichting, in dit geval van een beter bedeeld huishouden.
Interieurs in de 19de eeuw
Gedurende de negentiende eeuw werden huizen ingericht op een manier die wij zouden omschrijven als propvol, erg druk en vermoedelijk ook als kitscherig. Huizen waren tot de nok toe volgestouwd met meubels en snuisterij. Aan plantenbakken en lampen hingen vergulde kettingen en ook andere woonaccessoires waren volop versierd. Rond de ramen glooiden de gordijnen en draperieën, niet zelden drie rijen dik. Alle stoffen waren rijkelijk voorzien van kwasten, franjes en brede plooien. Ondertussen was zowel het stof, inclusief die van de bekleding van meubels, als het behang voorzien van drukke bloemmotieven. Door alle bekleding waren de kamers donker en stoffig en door de gebrekkige toevoer van frisse lucht muf. Mensen zagen deze inrichting niettemin als gezellig en niet als overdadig.
Bijna ieder huis was op deze manier ingericht en dus niet alleen de woningen van een bepaalde sociale klasse. Dat nam natuurlijk niet weg dat je wel iets van financiële middelen moest hebben om al die spullen te kunnen betalen. De echt armen hadden een beduidend kaler huis. De rijkere bovenlaag een veel voller huis dan de rest.
Hans Thoma - Zondagsrust. 1876. Een meer bescheiden inrichting, maar toch vol voor de kleine ruimte.
Tegengeluiden
Vanaf 1890 begon een kleine groep kunstenaars in Nederland kritiek uit te oefenen op dit type interieur. Zij verzetten zich tegen "de smaakverwildering en chaotische rommeligheid van het huiselijke interieur". Ondertussen ontwikkelden ze geheel nieuwe ideeën over hoe een prettige leefruimte binnenshuis er uit zou zien. Dit werd de Beweging van Negentig genoemd.
Deze werd geïnspireerd door de Britse Arts-and-Crafts beweging van William Morris (1834-1896) en John Ruskin (1819-1900) die wereldwijd van grote invloed is geweest op de binnenhuisarchitectuur en aan de basis stond van de Art Nouveau, een kunststroming met veel belangstelling voor toegepaste kunst. Beide heren zetten zich af tegen de machinale productie van spullen, met name ook huisraad, en maakten zich hard voor ambachtelijk vakmanschap. In de ideologie van deze beweging zat ook een opvoedend element: mooie, ambachtelijk gemaakte producten zouden de mensheid verheffen en tot beschaafder gedrag aanzetten.
Deze boodschap was goed besteed aan Nederlandse hervormers, die woonden in een land waar het beschavingsoffensief al enkele decennia hoog op de politieke agenda stond.
William Morris zou overigens uitgroeien tot de belangrijkste ontwerper van behang en textiel van zijn tijd. Uit zijn ontwerpen blijkt echter dat hij het idee van drukke patronen niet bepaald achter zich had gelaten, maar wel fijnzinniger uitvoerde.
William Morris - Strawberry Thief (Aardbeiendief),1883. Ontwerp voor het bedrukken van textiel.
Berlage en de Binnenhuisstijl
De voorganger van de kritische kunstenaars in Nederland was Hendrik Petrus Berlage (1856-1934), de bekendste architect uit die dagen. Meer dan veel mensen weten, hield hij zich ook bezig met binnenhuisarchitectuur.
Eind 19de eeuw ging hij samen met zijn zakenpartner en klant C. Henny, hoofddirecteur van een verzekeringsmaatschappij, tot actie over. Henny gaf Berlage de opdracht om volgens eigen inzicht een huis voor hem te bouwen én helemaal in te richten. Dat kwam overeen met hoe dat in die dagen vaker ging met architecten binnen de Art Nouveau (Berlage was hier enigszins verwant aan) en rijke opdrachtgevers. Er werd dan een soort van totaalopdracht verstrekt aan één architect.
Meer dan zijn Art Nouveau collega's geloofde de praktische Berlage echter in 'constructieve zuiverheid' en in een eenvoudige, strakke en doelmatige vormgeving. Hij streefde een eenheid van stijl na wat betreft het exterieur en interieur van een huis. De bedoeling was ook om een ruimtelijk en rustig aangezicht te creëren. Zo kwam hij tot een geheel nieuwe stijl. Ontdaan van alle frutsels, franjes en draperieën, met veel minder meubels en alles recht en functioneel ontworpen. Het idee van het strakke, moderne interieur was er duidelijk in terug te zien.
In 1898 was het huis aan de Scheveningseweg 42 in Den Haag af.
Eetkamer van de Scheveningseweg 42, zoals ingericht door H.P. Berlage in 1898.
In 1900 richtte Berlage samen met zilversmid Willem Hoeker en meubelmaker Jac. van den Bosch (1868-1948) verkooplokaal 't Binnenhuis op. Dat was een zaak waar ambachtelijk kunst van Nederlandse bodem werd ontworpen, gemaakt en vervolgens verkocht. Tevens was er een expositieruimte waar de laatste nieuwe ontwikkelingen op het gebied van interieur werden tentoongesteld. Daarbij werd gestreefd naar de ontwikkeling van een geheel nieuwe inrichtingsstijl gebaseerd op de ideeën van Berlage. Deze werd toepasselijk bekend als de Binnenhuisstijl.
In vergelijking met Berlage waren de interieurs van Jac. van den Bosch nog redelijk vol. Hij maakte echter korte metten met de overdaad aan gordijnen, waardoor hij prettige, lichte woningen tot stand bracht.
Opvallend is dat de Binnenhuisstijl de kamerplant in ere hield als versiering voor in de huiskamer. Waarschijnlijk heeft men in het kader van de volksopvoeding niet van dat stukje natuur in huis willen afstappen, want daar kende men ook een grote waarde aan toe. Zij het dat de plant wel werd aangepast op de rest van inrichting om een harmonieus geheel te verkrijgen.
Jac. van den Bosch met zijn gezin in villa Zorgvlied te Bloemendaal rond 1910. Ingericht conform de binnenhuisstijl.
De reactie van het publiek
Het publiek vond de binnenhuisstijl helemaal niks. De overgang van wat men gewend was naar het moderne interieur, was veel te groot. Mensen moesten er niet aan denken al hun spulletjes in te ruilen voor zo’n kaal en leeg huis. Bovendien vond men de moderne meubels niet mooi.
Het maakte weinig uit, want de meeste mensen konden de spullen van 't Binnenhuis toch niet betalen. Ambachtelijk gemaakte meubels zijn dure meubels. Dat is van het begin af aan het probleem geweest met de Arts-and-Crafts beweging en andere daaruit voortkomende stromingen. Het was gericht op de verheffing van het volk, maar het was helemaal niet bereikbaar voor het volk.
Aan de andere kant was de tijd gewoon nog niet rijp. Ook bij de buitenarchitectuur bleek het nog lang moeilijk om moderne bouwstijlen doorgevoerd te krijgen. De tijd tot aan de Eerste Wereldoorlog zou helemaal opgaan aan het uitwerken en aan de man brengen van de nieuwe ideeën. De uitvoering ervan zou pas tijdens het Interbellum voor het eerst vorm krijgen.
Wel zouden er initiatieven komen om de nieuwe stijlopvattingen te promoten.
V.l.n.r.: William Morris, H.P. Berlage (1934), Eduard Cuypers (1900-1905) en Michel de Klerk (1909).
Promotie: tentoonstellingen
In 1903 werd er een tweede atelier opgericht dat zich sterk maakte voor ambachtelijk gefabriceerde meubels. Dit heette De Woning en werd gesticht door meubelontwerper en binnenhuisarchitect Willem Penaat (1875-1957). Deze nam de zaken vervaard op.
Om het publiek te overtuigen van de ware schoonheid van ambachtelijke producten organiseerde hij 'didactische tentoonstellingen'. In samenwerking met de Amsterdamse vereniging Kunst aan het Volk (een naam die weinig te raden overlaten) richtte hij in 1905 een tentoonstelling over architectuur en nijverheidskunst in. Hierbij werden verschillende typen interieurs uit verschillende tijden met elkaar vergeleken. Dit om duidelijk te maken hoe afzichtelijk het negentiende-eeuwse, burgerlijke interieur wel niet was.
Zo werden er voorbeelden neergezet van interieurs uit de 17de en 18de eeuw, dus van vóór de industrialisatie. Interieurs waarin sowieso alleen maar ambachtelijk gemaakte en daarmee smaakvolle spullen voorkwamen. Deze werden samen met interieurs ingericht volgens de Binnenhuisstijl afgezet tegen het negentiende-eeuwse ratjetoe.
Zeven jaar later werd er een vergelijkbare tentoonstelling georganiseerd door de Rotterdamse vereniging Ons Huis.
Promotie: een maandblad
In 1903 kwam er ook een maandblad dat de promotie van de nieuwe inrichtingsstijl op zich nam. Dit werd gemaakt door architect Eduard Cuypers (1859-1927), die het vernoemde naar zijn eigen atelier: Het Huis. Daar werd ook veel aandacht besteed aan kunstnijverheid en producten ontworpen als meubels, lampen en glazen serviezen.
In 1905 veranderde de naam van het blad in Het Huis, Oud & Nieuw: maandelijksch prentenboek gewijd aan huis-inrichting, bouw en sierkunst.
Cuypers had ook nauwe banden met Art Nouveau architecten in België en werd sterk door hun alsmede ook door de Arts-and-Crafts beweging geïnspireerd. Daarmee was hij de ideale man om een dergelijk blad in het Nederlandse taalgebied te verspreiden.
Ontwerp voor een eetkamer van de Schotse meubelmaker Charles Rennie Mackintosh uit 1901. Mackintosh was de beroemdste onder alle Art Nouveau meubelmakers en zeker ook een groot voorbeeld voor de Nederlandse aanhangers van moderne binnenhuisarchitectuur rond de eeuwwisseling.
De Amsterdamse School
Architecten die bij het bureau van Cuypers werkten waren onder meer Jo van der Mey (1978-1949), Michel de Klerk (1884-1923) en Piet Kramer (1881-1961). Zij kozen, meer dan Berlage, voor decoratieve toevoegingen aan hun ontwerpen. Onder invloed van de Jugendstil (de Duitstalige tak van de Art Nouveau) wilden zij versieringen toevoegen om een product een eigen karakter mee te geven. Dit kwam bekend te staan als de Amsterdamse School. Cuypers werd daarmee dus eigenlijk de grondlegger van de Amsterdamse School, hoewel hij dat nooit actief heeft beoogd.
Architect Michel de Klerk was overigens ambachtelijk opgeleid aan de kunstnijverheidschool in Haarlem in de traditie van de Arts-and-Crafts en de Art Nouveau. Hij leerde er verschillende takken van kunst en nijverheid, in plaats van slechts één enkel vakgebied. Hij had een sterke interesse voor de Scandinavische volkskunst. Hierbij worden eenvoudige, tamelijk blokachtige ontwerpen opgesierd met simpele maar krachtige symbolen. Een begrijpelijke bron van inspiratie voor een kunstenaar die tussen de krullerige Jugendstil en de nieuwe zakelijkheid in zweefde.
Volksopvoeding was overigens verre van een typisch Amsterdams ding, maar in de hoofdstad speelde het wel meer dan elders in Nederland.
Wandkastje gemaakt door Michel de Klerk in 1915/1916. Een typisch voorbeeld van een meubel volgens de opvattingen van de Amsterdamse School.
Socialisme
Alle hierboven genoemde stromingen ontleenden hun inspiratie aan het opkomende socialisme. Dat kwam in die tijd door heel Europa voor onder Art Nouveau kunstenaars en aanverwante stromingen. Het was echter ook typisch voor de periode na 1890, toen het initiatief ten aanzien van het beschavingsoffensief was verschoven van vrijzinnige liberalen naar socialisten.
Deze kunstenaars hadden een romantisch ideaalbeeld van volksopvoeding en de taak die de (binnenhuis)architectuur daarbij vervulde. Zij meenden dat de architectuur ervoor moest zorgen dat mensen open kwamen te staan voor schoonheidsindrukken, meer dan dat ze bezig waren om beschaafde personen te maken van onderkomen mensen.
Ook de droom van een klasseloze maatschappij speelde hierbij een rol. Met name voor Berlage was dit een belangrijke motivatie. Hij zag de 'orde' die hij met zijn strakke stijl wilde scheppen als een tegenhanger voor de 'kapitalistische chaos'.
Antiek
Tot en met de Eerste Wereldoorlog had de nieuwe stijl echter weinig succes. Mensen bleven hun huis liever volstouwen met flamboyante spullen en bloemmotieven. Het populairst waren meubels en producten die destijds werden gezien als antiek. Men kan zich echter voorstellen wat de ambachtelijke gefabriceerde meubels van Berlage of de Amsterdamse School tegenwoordig opbrengen op de antiekmarkt.
In oktober 2014 is er een nieuwe publicatie verschenen over architect Ed Cuypers. Ben je daarin geïnteresseerd? Bekijk dan de PDF hieronder.
Bronnen
-
Kuyper de D. - 'Goed wonen met kamerplanten.' In: I. Stroucken red. - 'Geschiedenis van de kamerplant.' Utrecht 1991.
-
Boasson D. e.a. - 'Kijk uit, om je heen. De geschiedenis van de moderne architectuur.' Den Haag 1988.
- Wikipedia (nl.wikipedia.org) - ''t Binnenhuis' (1-2-2019) /'Willem Penaat' / 'Eduard Cuypers' (5-2-2019)
Afbeeldingen
- Jac. van den Bosch in villa Zorgvlied: https://focus.knack.be/entertainment/meubels-t-binnenhuis-centraal-op-expo-in-den-haag/article-normal-201517.html
- Eduard Cuypers: https://amsterdamse-school.nl/personen/architecten/ed-cuypers/
- Wandkastje Michel de Klerk: Wikimedia/ Wolfsonian-FIU Museum
- Overige: Wikimedia (commons.wikimedia.org)
Deze pagina is gepubliceerd op 8 mei 2012 en het laatst gewijzijgd op 5 februari 2019.