Ontstaansgeschiedenis van de filmindustrie
De eerste studio's, filmproducenten en distributeurs

Ze krijgen doorgaans niet dezelfde aandacht als de sterren van het witte doek, maar in wezen zijn ze de grondleggers van de filmindustrie geweest: de allereerste distributeurs, filmproducenten en filmstudio's. Rijke grondleggers die nog veel rijker zouden worden, maar evengoed onmisbaar waren. Het maken van films was immers al snel een kostbare aangelegenheid vanwege alle apparatuur, filmrollen, decors en kostuums die moesten worden betaald. Om maar te zwijgen over de salarissen van acteurs, regisseurs, cameramannen en ondersteunend personeel. Na de komst van de langere, verhalende film werd de afhankelijkheid van dergelijke geldschieters uiteraard nog veel groter, waardoor producers alleen maar machtiger werden. De bekendste namen waren Léon Gaumont en de gebroeders Pathé in Europa en het conglomeraat MPPC onder leiding van Thomas Edison op het Amerikaanse continent. In het kielzog van deze producers ontstonden filmstudio's en uiteindelijk op sommige plekken, zoals Hollywood, een complete filmindustrie.

Morgan Litho Co. - Poster voor The Lamb, the Woman, the Wolf, een western uit 1914. Bron: Wikimedia Commons
De western was rond 1910 een van de populairste genres.
Het ontstaan van de film in het kort
Na 1875 stortten steeds meer uitvinders zich op manieren om bewegende beelden te kunnen vertonen. Dat leidde tot een keur aan apparaten waarmee op eenvoudige wijze zeer korte filmpjes konden worden vertoond die door één enkele persoon konden worden bekeken.
Begin 1895 zetten de gebroeders Lumière een belangrijke stap vooruit met de uitvinding van de cinematograaf. Daarmee kon een film op een muur worden geprojecteerd, waardoor er meerdere mensen tegelijk naar konden kijken. Deze werd datzelfde jaar al een doorslaand succes. De broers reisden ermee door Frankrijk en trokken rond de jaarwisseling al zo'n 4.000 bezoekers per dag. De eerste filmpjes die zij lieten zien waren nog steeds erg kort en leken meer op onze hedendaagse homevideo's dan op een speelfilm.
Dat veranderde in de jaren hierna nog niet echt. Er kwamen meer projectors en rondreizende filmtheaters, maar de filmpjes bleven kort.

Marcellin Auzolle - Affiche voor een voorstelling van de cinematograaf van lumière, 1896. Bron: Wikimedia Commons/ Museum of American Heritage
Op het doek is een scene te zien uit de film L' Arroseur Arrossé, de populairste film van Louis Lumière uit die beginjaren, over onhandig gedoe met een tuinslang. Een idee dat nog heel lang in de filmwereld zou blijven hangen.
Het begin van de filmindustrie
Door het succes werden er wel steeds meer filmpjes gemaakt. Tot 1900 gebeurde dat echter alleen in Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Australië op wat grotere schaal. Tussen 1900 en 1910 begonnen ook Italië, Denemarken en Rusland mee te doen en tussen 1910 en 1914 Duitsland, Zweden en India. Landen die nog steeds tot de meest actieve filmlanden ter wereld horen, al zijn sommige van hen tegenwoordig meer gericht op televisieseries dan op bioscoopfilms.
Waar het op distributie en productie van films aankwam, was Frankrijk tot aan de Eerste Wereldoorlog, het land waar de cinematografie was uitgevonden, echter zeer dominant binnen de internationale filmmarkt. Met de VS op zeer gepaste afstand als tweede.
Ook dat was uiteraard begonnen met de familie Lumière, die hun eigen films produceerden en distribueerden. Zij kregen echter al snel gezelschap van filmbazen die zich meer gingen toeleggen op het produceren en distribueren van films.

Julien t' Felt - Affiche voor een bioscoop in Rotterdam, 1909. Bron: Wikimedia Commons/ Eye Filmmuseum
Op dit op Nederlandse bezoekers gerichte affiche is goed te zien hoezeer de film begin 20ste eeuw werd geassocieerd met Frankrijk.
Léon Gaumont, de eerste filmondernemer
Léon Ernest Gaumont (1864-1946) was een Parijse uitvinder, ingenieur en industrieel. Zijn talent lag bij precisie-instrumenten, zijn enthousiasme bij fotografie. Zo kwam hij te werken voor een fabrikant van camera's en filmmateriaal.
In 1895 kreeg hij de kans het bedrijf over te nemen. Hij vond een paar roemrijke mede-investeerders in de vorm van astronoom Joseph Vallot, financier Alfred Besnier en, de grootste van allemaal, ingenieur Gustave Eiffel (1832-1823). In feite werd Eiffel, die 32 jaar ouder was dan Gaumont, de directeur, maar omdat hij verwikkeld was in een schandaal, kreeg het bedrijf de naam L. Gaumont et Cie.
Dat was een fraai staaltje voorzienigheid. Dit bedrijf, later natuurlijk onder leiding van Gaumont zelf, zou niet altijd dezelfde vorm blijven houden, maar het was en bleef de basis voor alles wat hij nog zou ondernemen. Zaken waarmee hij vrijwel altijd de eerste uit de geschiedenis zou zijn.
In 1897 begon hij in eerste instantie zelf als filmmaker. Daarbij maakte hij korte films die in tenten werden getoond op kermissen en in pretparken, net als die van de broers Lumière. Voor een Fransman met zoveel interesse voor fotografie en film was het waarschijnlijk de vervulling van een grote droom om in de voetsporen van de toen al grote filmmaker Louis Lumière te treden. Helaas was hij er niet zo goed in en liepen deze films niet al te best. Gelukkig had hij iemand in zijn directe omgeving met meer aanleg en betere ideeën.

Nicolas Le Corre - Léon Gaumont, 1892. Bron: Wikimedia Commons

Apeda Studio NY - Alice Guy-Blaché, 1896. Bron: Wikimedia Commons/ Collection Solax
Alice Guy, de eerste vrouwelijke filmmaker
Alice Ida Antoinette Guy (1873-1968), werkte al bij het bedrijf voor de overname en ging daarna aan de slag als secretaresse van Gaumont. Officieel dan, want eigenlijk was ze meer een persoonlijk assistent die overal bij betrokken was. Zo kwam ze ook de eerste filmpjes te zien die in 1895 werden gemaakt en vertoond, zoals die van de broers Lumière. Waren veel mensen helemaal ondersteboven van deze filmpjes, Guy vond ze maar saai. Suf promotiemateriaal om camera's te verkopen. Zij zag het voor zich dat een film leuker zou zijn en meer op zichzelf zou staan als er een verhaal in zou zitten. dat je dan veel meer toeschouwers zou trekken en geld verdienen met een film. Meer gelijk had ze niet kunnen hebben.
Aangezien ze ervan overtuigd was dat zijzelf zo'n verhalend filmpje kon maken, vroeg ze in 1896 toestemming aan haar baas om het eens te mogen proberen. Gaumont stond het toe. Zo maakte ze (waarschijnlijk) de eerste versie van La Fée aux Choux (De fee in de kolen), een kort verhaaltje over kinderen die dankzij een fee uit kolen worden geboren. Helaas is er nergens meer een exemplaar van deze film, maar het idee van een verhalende film sloeg in als een bom en werd meteen geadopteerd door andere filmmakers.
Gaumont benoemde haar nog datzelfde jaar tot hoofd filmproductie. In deze functie zou ze nog vele verhalende films maken en zou ze ook bekend worden om haar dansfilms. Bovendien zou ze regelmatig andere vernieuwingen uitproberen, zoals met vroege geluidstechnieken. In 1906 maakte ze La vie du Christ, een groots epos over het leven van Jezus Christus.
Daarna vertrok ze als Alice Guy-Blaché naar de Verenigde Staten om daar met haar kersverse echtgenoot en collega-regisseur Herbert Blaché de Amerikaanse tak van Gaumont op te zetten. In 1910 besloot het echtpaar echter een een eigen filmmaatschappij op te richten, The Solax Company. Dit werd de grootste Amerikaans studio voor het ontstaan van Hollywood.
Gaumont
Een fransman die flink aan de weg zou timmeren was Léon Gaumont (1864-1946). Hij begon als fabrikant van camera's en filmmateriaal, waarin hij erg succesvol werd. Later ging hij zelf ook korte films maken, maar dit werd pas succesvol toen hij het regisseren van de films overliet aan zijn talentvolle secretaresse Alice Guy, die daardoor de eerste vrouwelijke filmmaker ter wereld werd. Gaumont kreeg meer de rol van producer en distributeur in welk kader hij ook zijn eigen filmstudio oprichtte. Al na een paar jaar vertrok Guy echter naar een andere studio en werd haar rol van topregisseur overgenomen door Louis Feuillade.
Dat gebeurde aanvankelijk nog via de rondreizende theaters, die vooraf gingen aan de eerste bioscopen. Toen het gebruikelijk werd om films te vertonen in vaste filmzalen, was Gaumont er als eerste bij om dergelijk bioscopen op te richten. Dat deed hij zo succesvol dat zijn bioscoopketen zou uitgroeien tot de grootste ter wereld.
In 1911 opende hij het Palace Gaumont op een kruispunt van wegen in de wijk Montmartre in Parijs. Het was een tot bioscoop omgebouwde renbaan met niet minder dan 3400 zitplaatsen. Het verblufte publiek dromde samen voor dit filmpaleis met zijn enorme, met helderblauwe versieringen opgetuigde, bioscoopzaal. Er was een groot balkon en een orkestbak waarin een heel orkest zowel tijdens de pauze als tijdens de voorstelling muziek speelde. Ook bezat het theater een complete afdeling ‘bruiteurs’, mannen die geluidseffecten maakten bij de films.
Toch zou Gaumont de op één na grootste filmmagnaat van Frankrijk en de rest van de wereld blijven. De gebroeders Pathé werden nog groter.


Links: Het Gaumont Palace, de grootste bioscoop ter wereld, in 1914. Rechts: Affiche van een film uitgebracht door Gaumont en geregisseerd door Louis Feuillade. (Bron: Wikimedia)
Gebroeders Pathé
Een verhaal apart wordt gevormd door, dit keer, vier broers die in de filmindustrie groot zouden worden, namelijk Charles, Émile, Theophile en Jacques Pathé. Met de oudste broer Charles Pathé (1863-1953) voorop, bouwden zij een enorm imperium dat ondanks een failliet in de jaren ’30 tot de dag van vandaag is blijven bestaan. Ze waren zo machtig dat ze de bijnaam ‘De Napoleon van de filmindustrie’ hadden. Officieel stonden ze ook bekend als 'Pathé-Frères'.
Charles begon het familiebedrijf met het importeren van Edisons fonograaf naar Frankrijk, om deze te verkopen. Later maakten de broers hun eigen versie van de kinetoscoop. Dat was mogelijk omdat Edison, nogal ongebruikelijk voor zijn doen, geen patent had aangevraagd in Europa. In 1905 was het bedrijf al zover uitgebreid dat er 200 projectors en camera’s per maand werden verkochten en 12.000 meter film per dag.
Ondertussen beperkten ze hun aandacht niet langer tot het verkopen van apparatuur, maar gingen ze ook toepassingen hiervoor bedenken. Zo ging men zowel muziekopnamen als films produceren. Beide afdelingen groeiden als kool. In 1905 bezaten de broers al meerdere filmstudio’s. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in Italië, de Verenigde Staten en Rusland.


Links: Charles Pathé in 1919. Rechts: Charles met (links) Ferdinand Zecca in 1909. (Bron: Wikimedia)
Merkwaardig genoeg zijn er van deze beroemde filmbroers weinig tot geen foto's overgeleverd.
In 1906 openden de broers hun eerste bioscopen. Dat was interessant geworden omdat Franse arbeiders en andere werknemers dat jaar meer vrijetijd kregen door een nieuwe wet op maximaal toegestane werktijden. Er kwam een nieuw bedrijf dat 'Omni Pathé' ging heten. Ondertussen produceerden de studio’s een tiental korte films per week, waarvan 75 kopieën per exemplaar in omloop werden gebracht (daar waar zo’n 10 à 12 kopieën al winstgevend zouden zijn geweest).
Ondertussen was men druk bezig met het opzetten van een wereldwijd distributienetwerk. In 1904 openden Pathé-Frères kantoren in Moskou, New York en Brussel, in 1905 in Berlijn, Wenen, Chicago en St. Petersburg en in 1906 volgden Amsterdam, Barcelona, Milaan en Londen. Daarna werd het echt avontuurlijk en internationaal met kantoren in India, Zuidoost-Azië, Midden- en Zuid-Amerika en Afrika, waarbij de distributie verliep via gangbare koloniale routes.
In 1907 bedacht het bedrijf een nieuwe, geniale manier om geld te verdienen. Men verkocht de films niet langer aan de vertoner, zoals tot dan toe gebruikelijk was, maar ging deze verhuren voor een vast percentage van de opbrengsten van alle vertoningen. Dat bleek een bijzonder winstgevend concept.

Spotprent van Adrien Barrère uit 1913 over de 'verovering van de wereld' door Omni Pathé. (Bron: Wikimedia)
Vanaf 1908 was het succes nauwelijks nog te overzien. Van elke Pathé-film werden 200 kopieën naar de VS verscheept. In Frankrijk en België bezaten de broers een bioscoopimperium van 200 zalen. In 1910 bedroeg de omzet enkele miljoenen Franse franken.
En toen moest het ware tijdperk van de cinema nog aanbreken. Dat was in feite rond 1912 en 1913. tegen die tijd lag Europa bezaaid met steeds grotere en mooiere bioscopen en had de avondvullende speelfilm zijn intrede gedaan.
Omni Pathé had zes cineasten in dienst de ieder gemiddeld één film per week afleverden. De leiding was in handen van regisseur Ferdinand Zecca (1864-1947), die ook het split-screen beeld uitvond. De broers bezaten verschillende patenten op basistechnieken in filmtheaters. Hieronder was het zogeheten 'Pathéchrome', een populaire methode om films in te kleuren.
Het is duidelijk dat er op dat moment geen enkele organisatie in de filmwereld groter, machtiger en rijker was dan Omni Pathé.

Filmposter voor een Pathé film uit 1909. Regisseur onbekend. Affiche gemaakt door Cândido Aragonez de Faria. (Bron: Wikimedia/EYE Filminstituut)
Het MPPC en de Amerikaanse filmmarkt
In de verenigde Staten besloot Thomas Edison zijn krachten te bundelen met vele andere grote namen op de Amerikaanse markt van fotografie en film. Daartoe richtte hij in December 2009 het ‘Motion Picture Patents Company’ (MPPC) op, dat ook bekend zou worden als de Edison-trust. Hierin zaten naast Edisons eigen filmbedrijf ook de Amerikaanse afdeling van Pathé, de grootste Amerikaanse filmdistributeur George Kleine en George Eastman met zijn bedrijf Kodak, dat de belangrijkste producent was van lege film. Daarnaast waren bijna alle grote filmstudio's vertegenwoordigd.
Het MPPC had veel patenten op filmgebied in handen en vormde daarmee een machtsblok tegen kleine onafhankelijke filmmakers. Deze werden om het minste of geringste met een rechtszaak belasterd of tenminste gedreigd, zoals Edison gewend was hem onwelgevallige concurrenten aan te pakken. De strategie had enige tijd succes, want het MPPC verkreeg een soort van monopoly.


Links: Thomas Edison in 1915. Rechts: George Eastman in 1917. (Bron: Wikimedia)
Al in de jaren '90 van de 19de eeuw bezat Edison het overgrote merendeel van de Amerikaanse filmpatenten en wist hij daarmee bijna al zijn concurrenten lam te leggen. Bijna, want filmstudio Biograph, die een compleet ander type camera gebruikte, wist wél overeind te blijven. Dat lukte hun ook nog na 1902 toen Edison in toenemende mate ook distributeurs en bioscoopexploitanten ging achtervolgen met rechtszaken als ze andere apparatuur gebruikten dan de zijne.
In 1907 waren verschillende concurrenten van Edison zo uitgeput door het juridische gesteggel, dat ze hem benaderden voor het opzetten van een licentiesysteem waarmee ze tenminste weer aan het werk konden. Dat systeem kwam er voor de filmbedrijven Essanay, Kalem, Omni Pathé, Selig, Vitagraph en Lubin. Biograph werd uitgesloten omdat Edison hoopte ze nu alsnog van de markt te kunnen drukken.
Biograph sloeg echter hard terug door het patent te verwerven op de zogeheten Latham film loop wat een belangrijke toevoeging was op iedere camera, daar deze ervoor zorgde dat de film niet meer trilde tijdens de opnames. Uiteraard leidde dit tot een nieuwe typische Edison patentoorlog, maar het patent van Biograph hield juridisch stand. Toen zat er voor Edison niets anders op dan toch tot een overeenkomst te komen met Biograph, wat uiteindelijk leidde tot de oprichting van het MPPC.

Affiche voor een film van Biograph uit 1909. (Bron: Wikimedia).
Ook hier geen credits voor de regisseur of acteurs. Links onderin het logo van Biograph dat indertijd overbekend was.
Uiteindelijk was het monopoly van het MPPC geen lang leven beschoren. Al in 1911 kwam er een flinke barst in de samenwerking toen George Eastman (zowel uit zakelijke als uit sociale overwegingen) zijn contract veranderde, zodat ook onafhankelijke filmstudio's buiten het MPPC om producten van Kodak konden kopen en gebruiken. Daardoor verveelvoudigde het aanbod van onafhankelijke filmmakers in Amerikaanse bioscopen tot de helft van alle zalen.
Een ander probleem was de terughoudendheid van MPPC studio's om langere, programma vullende films (zogeheten feature films) te maken. Terwijl ander filmmakers al volop bezig waren de wereld te veroveren met echte speelfilms, gemaakt door bekende regisseurs en gespeeld door beroemde acteurs, bleven de studio's binnen het MPPC krampachtig vasthouden aan korte films zonder credits voor iemand anders dan henzelf. Ook daardoor verloren ze steeds meer marktaandeel.
Ondertussen waren er zoveel onafhankelijke filmmakers actief in de VS dat het niet meer mogelijk was om deze te controleren. Zeker niet omdat ze zich over het hele land hadden verspreid, terwijl de basis van het MPPC in de omgeving van New York zat. Het inhuren van privédetectives die de schenders van de licenties moesten opsporen werd daardoor een onmogelijke taak. Zeker nadat aan de compleet andere kant van het land bij Los Angeles, in een klein plaatsje dat Hollywood heette, een compleet nieuwe filmwereld tot stand kwam.
Maar dat was nog steeds niet alles. In 1913 verliep namelijk het allerlaatste MPPC patent dat nog geldig was wat het einde was van hun machtsbasis. Vervolgens brak in 1914 in Europa de Eerste Wereldoorlog uit en ging een belangrijke afzetmarkt jarenlang verloren. In 1915 kwam de definitieve nekslag toen een rechtbank het monopoly van het MPPC onwettig verklaarde. Uiteindelijk werd de organisatie in 1918 ontmanteld.

Filmposter uit 1913 voor de speelfilm Arizona van het onafhankelijke All Star Feature Films, voorzien van credits.
(Bron: Wikimedia)
Bronnen
- Ph. Blom - 'De duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914.' Amsterdam 2010
- Wikipedia (nl.wikipedia.org) - 'Gebroeders Pathé'/ 'Geschiedenis van de film' (geraadpleegd 1-2012)
- Wikipedia (en.wikipedia.org) - 'Léon Gaumont' (geraadpleegd op 17-9-2018) / 'Motion Picture Patents Company (MPPC)' (geraadpleegd op 18-9-2018)
Deze pagina is gepubliceerd op 24 januari 2012 en voor het laatst bijgewerkt op 18 september 2018.