De eerste grote filmproducenten en studio's

Grondleggers van de filmindustrie

Al snel na het ontstaan van de cinema groeide een aantal distributeurs van films en bioscoopeigenaars uit tot producers. Het maken van films was immers al snel een kostbare aangelegenheid vanwege alle erbij betrokken apparatuur, film, decors en kostuums waar dan de salarissen van acteurs, filmmakers een ondersteunend personeel ook nog bijkwamen. Na de komst van de langere, verhalende film werd de afhankelijkheid van dergelijke geldschieters uiteraard nog veel groter, waardoor producers alleen maar machtiger werden. De bekendste namen waren Léon Gaumont, de gebroeders Pathé en het Amerikaanse conglomeraat MPPC dat onder leiding stond van Thomas Edison. In het kielzog van deze producers ontstonden filmstudio's en op sommige plekken, zoals Hollywood, een heuse filmindustrie.


 

 

Filmposter uit 1912. (Bron: Wikimedia) 

Alleen producer/filmstudio Edison staat op het affiche vermeld. Hoewel regisseurs en acteurs steeds vaker op de poster stonden, was het nog lang niet ongebruikelijk dat alleen de producer werd vermeld. Vooral de studio's die onder het MPPC vielen, bleven dat volhouden.  

 

Het begin van de filmindustrie

Tot 1900 werden alleen Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Australië en Frankrijk  films op dusdanig grote schaal gemaakt dat je kunt spreken van een beginnende filmindustrie. Tussen 1900 en 1910  kwamen daar Italië, Denemarken en Rusland bij en na 1910 ook Duitsland, Zweden en India. Dat neemt echter niet weg dat tot kort voor de Eerste Wereldoorlog Frankrijk, het land waar de cinematograaf was uitgevonden, bijna de hele internationale filmmarkt in handen had.

Ook dat was uiteraard begonnen met de familie Lumière, de uitvinders van de cinematograaf, die hun eigen films produceerden en distribueerden. Zij kregen echter al snel gezelschap van filmbazen die zich meer gingen toeleggen op het produceren en distribueren van films. 

 

Links: August en Louis Lumière. Rechts: Léon Gaumont in 1920. (Bron: Wikimedia)

 

Gaumont

Een fransman die flink aan de weg zou timmeren was Léon Gaumont (1864-1946). Hij begon als fabrikant van camera's en filmmateriaal, waarin hij erg succesvol werd. Later ging hij zelf ook korte films maken, maar dit werd pas succesvol toen hij het regisseren van de films overliet aan zijn talentvolle secretaresse Alice Guy, die daardoor de eerste vrouwelijke filmmaker ter wereld werd. Gaumont kreeg meer de rol van producer en distributeur in welk kader hij ook zijn eigen filmstudio oprichtte. Al na een paar jaar vertrok Guy echter naar een andere studio en werd haar rol van topregisseur overgenomen door Louis Feuillade.

Dat gebeurde aanvankelijk nog via de rondreizende theaters, die vooraf gingen aan de eerste bioscopen. Toen het gebruikelijk werd om films te vertonen in vaste filmzalen, was Gaumont er als eerste bij om dergelijk bioscopen op te richten. Dat deed hij zo succesvol dat zijn bioscoopketen zou uitgroeien tot de grootste ter wereld.  

In 1911 opende hij het  Palace Gaumont op een kruispunt van wegen in de wijk Montmartre in Parijs. Het was een tot bioscoop omgebouwde renbaan met niet minder dan 3400 zitplaatsen. Het verblufte publiek dromde samen voor dit filmpaleis met zijn enorme, met helderblauwe versieringen opgetuigde, bioscoopzaal. Er was een groot balkon en een orkestbak waarin een heel orkest zowel tijdens de pauze als tijdens de voorstelling muziek speelde. Ook bezat het theater een complete afdeling ‘bruiteurs’, mannen die geluidseffecten maakten bij de films.

Toch zou Gaumont de op één na grootste filmmagnaat van Frankrijk en de rest van de wereld blijven. De gebroeders Pathé werden nog groter.

 

Links: Het Gaumont Palace, de grootste bioscoop ter wereld, in 1914. Rechts: Affiche van een film uitgebracht door Gaumont en geregisseerd door Louis Feuillade. (Bron: Wikimedia) 

 

Gebroeders Pathé

Een verhaal apart wordt gevormd door, dit keer, vier broers die in de filmindustrie groot zouden worden, namelijk Charles, Émile, Theophile en Jacques Pathé. Met de oudste broer Charles Pathé (1863-1953) voorop, bouwden zij een enorm imperium dat ondanks een failliet in de jaren ’30 tot de dag van vandaag is blijven bestaan. Ze waren zo machtig dat ze de bijnaam ‘De Napoleon van de filmindustrie’ hadden. Officieel stonden ze ook bekend als 'Pathé-Frères'.

Charles begon het familiebedrijf met het importeren van Edisons fonograaf naar Frankrijk, om deze te verkopen. Later maakten de broers hun eigen versie van de kinetoscoop. Dat was mogelijk omdat Edison, nogal ongebruikelijk voor zijn doen, geen patent had aangevraagd in Europa. In 1905 was het bedrijf al zover uitgebreid dat er 200 projectors en camera’s per maand werden verkochten en 12.000 meter film per dag.

Ondertussen beperkten ze hun aandacht niet langer tot het verkopen van apparatuur, maar gingen ze ook toepassingen hiervoor bedenken. Zo ging men zowel muziekopnamen als films produceren. Beide afdelingen groeiden als kool. In 1905 bezaten de broers al meerdere filmstudio’s. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in Italië, de Verenigde Staten en Rusland. 

 

Links: Charles Pathé in 1919. Rechts: Charles met (links) Ferdinand Zecca in 1909. (Bron: Wikimedia)

Merkwaardig genoeg zijn er van deze beroemde filmbroers weinig tot geen foto's overgeleverd.

 

In 1906 openden de broers hun eerste bioscopen. Dat was interessant geworden omdat Franse arbeiders en andere werknemers dat jaar meer vrijetijd kregen door een nieuwe wet op maximaal toegestane werktijden. Er kwam een nieuw bedrijf dat 'Omni Pathé' ging heten. Ondertussen produceerden de studio’s een tiental korte films per week, waarvan 75 kopieën per exemplaar in omloop werden gebracht (daar waar zo’n 10 à 12 kopieën al winstgevend zouden zijn geweest).

Ondertussen was men druk bezig met het opzetten van een wereldwijd distributienetwerk. In 1904 openden Pathé-Frères kantoren in Moskou, New York en Brussel, in 1905 in Berlijn, Wenen, Chicago en St. Petersburg en in 1906 volgden Amsterdam, Barcelona, Milaan en Londen. Daarna werd het echt avontuurlijk en internationaal met kantoren in India, Zuidoost-Azië, Midden- en Zuid-Amerika en Afrika, waarbij de distributie verliep via gangbare koloniale routes. 

In 1907 bedacht het bedrijf een nieuwe, geniale manier om geld te verdienen. Men verkocht de films niet langer aan de vertoner, zoals tot dan toe gebruikelijk was, maar ging deze verhuren voor een vast percentage van de opbrengsten van alle vertoningen. Dat bleek een bijzonder winstgevend concept.

 

Spotprent van Adrien Barrère uit 1913 over de 'verovering van de wereld' door Omni Pathé. (Bron: Wikimedia)

 

Vanaf 1908 was het succes nauwelijks nog te overzien. Van elke Pathé-film werden 200 kopieën naar de VS verscheept. In Frankrijk en België bezaten de broers een bioscoopimperium van 200 zalen. In 1910 bedroeg de omzet enkele miljoenen Franse franken.

En toen moest het ware tijdperk van de cinema nog aanbreken. Dat was in feite rond 1912 en 1913. tegen die tijd lag Europa bezaaid met steeds grotere en mooiere bioscopen en had de avondvullende speelfilm zijn intrede gedaan.

Omni Pathé had zes cineasten in dienst de ieder gemiddeld één film per week afleverden. De leiding was in handen van regisseur Ferdinand Zecca (1864-1947), die ook het split-screen beeld uitvond. De broers bezaten verschillende patenten op basistechnieken in filmtheaters. Hieronder was het zogeheten 'Pathéchrome', een populaire methode om films in te kleuren.

Het is duidelijk dat er op dat moment geen enkele organisatie in de filmwereld groter, machtiger en rijker was dan Omni Pathé.

 

Filmposter voor een Pathé film uit 1909. Regisseur onbekend. Affiche gemaakt door Cândido Aragonez de Faria. (Bron: Wikimedia/EYE Filminstituut)   

 

Het MPPC en de Amerikaanse filmmarkt

In de verenigde Staten besloot Thomas Edison zijn krachten te bundelen met vele andere grote namen op de Amerikaanse markt van fotografie en film. Daartoe richtte hij in December 2009 het ‘Motion Picture Patents Company’ (MPPC) op, dat ook bekend zou worden als de Edison-trust. Hierin zaten naast Edisons eigen filmbedrijf ook de Amerikaanse afdeling van Pathé, de grootste Amerikaanse filmdistributeur George Kleine en George Eastman met zijn bedrijf Kodak, dat de belangrijkste producent was van lege film. Daarnaast waren bijna alle grote filmstudio's vertegenwoordigd.

Het MPPC had veel patenten op filmgebied in handen en vormde daarmee een machtsblok tegen kleine onafhankelijke filmmakers. Deze werden om het minste of geringste met een rechtszaak belasterd of tenminste gedreigd, zoals Edison gewend was hem onwelgevallige concurrenten aan te pakken. De strategie had enige tijd succes, want het MPPC verkreeg een soort van monopoly.

 

Links: Thomas Edison in 1915. Rechts: George Eastman in 1917. (Bron: Wikimedia)

 

Al in de jaren '90 van de 19de eeuw bezat Edison het overgrote merendeel van de Amerikaanse filmpatenten en wist hij daarmee bijna al zijn concurrenten lam te leggen. Bijna, want filmstudio Biograph, die een compleet ander type camera gebruikte, wist wél overeind te blijven. Dat lukte hun ook nog na 1902 toen Edison in toenemende mate ook distributeurs en bioscoopexploitanten ging achtervolgen met rechtszaken als ze andere apparatuur gebruikten dan de zijne.

In 1907 waren verschillende concurrenten van Edison zo uitgeput door het juridische gesteggel, dat ze hem benaderden voor het opzetten van een licentiesysteem waarmee ze tenminste weer aan het werk konden. Dat systeem kwam er voor de filmbedrijven   Essanay, Kalem, Omni Pathé, Selig, Vitagraph en Lubin. Biograph werd uitgesloten omdat Edison hoopte ze nu alsnog van de markt te kunnen drukken.

Biograph sloeg echter hard terug door het patent te verwerven op de zogeheten Latham film loop wat een belangrijke toevoeging was op iedere camera, daar deze ervoor zorgde dat de film niet meer trilde tijdens de opnames. Uiteraard leidde dit tot een nieuwe typische Edison patentoorlog, maar het patent van Biograph hield juridisch stand. Toen zat er voor Edison niets anders op dan toch tot een overeenkomst te komen met Biograph, wat uiteindelijk leidde tot de oprichting van het MPPC.

 

 

Affiche voor een film van Biograph uit 1909. (Bron: Wikimedia).

Ook hier geen credits voor de regisseur of acteurs. Links onderin het logo van Biograph dat indertijd overbekend was.

Uiteindelijk was het monopoly van het MPPC geen lang leven beschoren. Al in 1911 kwam er een flinke barst in de samenwerking toen George Eastman (zowel uit zakelijke als uit sociale overwegingen) zijn contract veranderde, zodat ook onafhankelijke filmstudio's buiten het MPPC om producten van Kodak konden kopen en gebruiken. Daardoor verveelvoudigde het aanbod van onafhankelijke filmmakers in Amerikaanse bioscopen tot de helft van alle zalen.

Een ander probleem was de terughoudendheid van MPPC studio's om langere, programma vullende films (zogeheten feature films) te maken. Terwijl ander filmmakers al volop bezig waren de wereld te veroveren met echte speelfilms, gemaakt door bekende regisseurs en gespeeld door beroemde acteurs, bleven de studio's binnen het MPPC krampachtig vasthouden aan korte films zonder credits voor iemand anders dan henzelf. Ook daardoor verloren ze steeds meer marktaandeel.

Ondertussen waren er zoveel onafhankelijke filmmakers actief in de VS dat het niet meer mogelijk was om deze te controleren. Zeker niet omdat ze zich over het hele land hadden verspreid, terwijl de basis van het MPPC in de omgeving van New York zat. Het inhuren van privédetectives die de schenders van de licenties moesten opsporen werd daardoor een onmogelijke taak. Zeker nadat aan de compleet andere kant van het land bij Los Angeles, in een klein plaatsje dat Hollywood heette, een compleet nieuwe filmwereld tot stand kwam.

Maar dat was nog steeds niet alles. In 1913 verliep namelijk het allerlaatste MPPC patent dat nog geldig was wat het einde was van hun machtsbasis. Vervolgens brak in 1914 in Europa de Eerste Wereldoorlog uit en ging een belangrijke afzetmarkt jarenlang verloren. In 1915 kwam de definitieve nekslag toen een rechtbank het monopoly van het MPPC onwettig verklaarde. Uiteindelijk werd de organisatie in 1918 ontmanteld.   

 

 

Filmposter uit 1913 voor de speelfilm Arizona van het onafhankelijke All Star Feature Films, voorzien van credits.

(Bron: Wikimedia)

 

Bronnen

  • Ph. Blom - 'De duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914.' Amsterdam 2010
  • Wikipedia (nl.wikipedia.org) - 'Gebroeders Pathé'/ 'Geschiedenis van de film' (geraadpleegd 1-2012)
  • Wikipedia (en.wikipedia.org) - 'Léon Gaumont' (geraadpleegd op 17-9-2018) / 'Motion Picture Patents Company (MPPC)' (geraadpleegd op 18-9-2018)

 

Deze pagina is gepubliceerd op 23 januari 2012 en voor het laatst bijgewerkt op 18 september 2018.