Ontstaansgeschiedenis van de filmindustrie
De eerste studio's, filmproducenten en distributeurs

Ze krijgen doorgaans niet dezelfde aandacht als de sterren van het witte doek, maar in wezen zijn ze de grondleggers van de filmindustrie geweest: de allereerste distributeurs, filmproducenten en filmstudio's. Rijke grondleggers die nog veel rijker zouden worden, maar evengoed onmisbaar waren. Het maken van films was immers al snel een kostbare aangelegenheid vanwege alle apparatuur, filmrollen, decors en kostuums die moesten worden betaald. Om maar te zwijgen over de salarissen van acteurs, regisseurs, cameramannen en ondersteunend personeel. Na de komst van de langere, verhalende film werd de afhankelijkheid van dergelijke geldschieters uiteraard nog veel groter, waardoor producers alleen maar machtiger werden. De bekendste namen waren Léon Gaumont en de gebroeders Pathé in Europa en het conglomeraat MPPC onder leiding van Thomas Edison op het Amerikaanse continent. In het kielzog van deze producers ontstonden filmstudio's en uiteindelijk op sommige plekken, zoals Hollywood, een complete filmindustrie.

Morgan Litho Co. - Poster voor The Lamb, the Woman, the Wolf, een western uit 1914. Bron: Wikimedia Commons
De western was rond 1910 een van de populairste genres.
Het ontstaan van de film in het kort
Na 1875 stortten steeds meer uitvinders zich op manieren om bewegende beelden te kunnen vertonen. Dat leidde tot een keur aan apparaten waarmee op eenvoudige wijze zeer korte filmpjes konden worden vertoond die door één enkele persoon konden worden bekeken.
Begin 1895 zetten de gebroeders Lumière een belangrijke stap vooruit met de uitvinding van de cinematograaf. Daarmee kon een film op een muur worden geprojecteerd, waardoor er meerdere mensen tegelijk naar konden kijken. Deze werd datzelfde jaar al een doorslaand succes. De broers reisden ermee door Frankrijk en trokken rond de jaarwisseling al zo'n 4.000 bezoekers per dag. De eerste filmpjes die zij lieten zien waren nog steeds erg kort en leken meer op onze hedendaagse homevideo's dan op een speelfilm.
Dat veranderde in de jaren hierna nog niet echt. Er kwamen meer projectors en rondreizende filmtheaters, maar de filmpjes bleven kort.

Marcellin Auzolle - Affiche voor een voorstelling van de cinematograaf van lumière, 1896. Bron: Wikimedia Commons/ Museum of American Heritage
Op het doek is een scene te zien uit de film L' Arroseur Arrossé, de populairste film van Louis Lumière uit die beginjaren, over onhandig gedoe met een tuinslang. Een idee dat nog heel lang in de filmwereld zou blijven hangen.
Het begin van de filmindustrie
Door het succes werden er wel steeds meer filmpjes gemaakt. Tot 1900 gebeurde dat echter alleen in Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Australië op wat grotere schaal. Tussen 1900 en 1910 begonnen ook Italië, Denemarken en Rusland mee te doen en tussen 1910 en 1914 Duitsland, Zweden en India. Landen die nog steeds tot de meest actieve filmlanden ter wereld horen, al zijn sommige van hen tegenwoordig meer gericht op televisieseries dan op bioscoopfilms.
Waar het op distributie en productie van films aankwam, was Frankrijk tot aan de Eerste Wereldoorlog, het land waar de cinematografie was uitgevonden, echter zeer dominant binnen de internationale filmmarkt. Met de VS op zeer gepaste afstand als tweede.
Ook dat was uiteraard begonnen met de familie Lumière, die hun eigen films produceerden en distribueerden. Zij kregen echter al snel gezelschap van filmbazen die zich meer gingen toeleggen op het produceren en distribueren van films.

Julien t' Felt - Affiche voor een bioscoop in Rotterdam, 1909. Bron: Wikimedia Commons/ Eye Filmmuseum
Op dit op Nederlandse bezoekers gerichte affiche is goed te zien hoezeer de film begin 20ste eeuw werd geassocieerd met Frankrijk.
Léon Gaumont, de eerste filmondernemer
Léon Ernest Gaumont (1864-1946) was een Parijse uitvinder, ingenieur en industrieel. Zijn talent lag bij precisie-instrumenten, zijn enthousiasme bij fotografie. Zo kwam hij te werken voor een fabrikant van camera's en filmmateriaal.
In 1895 kreeg hij de kans het bedrijf over te nemen. Hij vond een paar roemrijke mede-investeerders in de vorm van astronoom Joseph Vallot, financier Alfred Besnier en, de grootste van allemaal, ingenieur Gustave Eiffel (1832-1823). In feite werd Eiffel, die 32 jaar ouder was dan Gaumont, de directeur, maar omdat hij verwikkeld was in een schandaal, kreeg het bedrijf de naam L. Gaumont et Cie.
Dat was een fraai staaltje voorzienigheid. Dit bedrijf, later natuurlijk onder leiding van Gaumont zelf, zou niet altijd dezelfde vorm blijven houden, maar het was en bleef de basis voor alles wat hij nog zou ondernemen. Zaken waarmee hij vrijwel altijd de eerste uit de geschiedenis zou zijn.

Nicolas Le Corre - Léon Gaumont in 1892. Bron: Wikimedia Commons
In eerste instantie begon hij zelf als filmmaker. Daarbij maakte hij korte films die in tenten werden getoond op kermissen en in pretparken, net als die van de broers Lumière. Voor een Fransman met zoveel interesse voor fotografie en film was het waarschijnlijk de vervulling van een grote droom om in de voetsporen van de toen al grote filmmaker Louis Lumière te treden. Helaas was hij er niet zo goed in en liepen deze films niet al te best. Gelukkig had hij inmiddels iemand in zijn directe omgeving met meer aanleg en betere ideeën.
Alice Guy, de eerste vrouwelijke cineast
Alice Ida Antoinette Guy (1873-1968), werkte al bij het bedrijf voor de overname en ging daarna aan de slag als secretaresse van Gaumont. Officieel dan, want eigenlijk was ze meer een persoonlijk assistent die overal bij betrokken was. Zo kwam ze ook de eerste filmpjes te zien die in 1895 werden gemaakt en vertoond, zoals die van de broers Lumière.

Apeda Studio New York - Alice Guy, 1896. Bron: Wikimedia Commons/ Collection Solax
Waren veel mensen helemaal ondersteboven van deze filmpjes, Guy vond ze maar saai. Suf promotiemateriaal om camera's te verkopen. Zij zag het voor zich dat een film leuker zou zijn en meer op zichzelf zou staan als er een verhaal in zou zitten. dat je dan veel meer toeschouwers zou trekken en geld verdienen met een film. Meer gelijk had ze niet kunnen hebben.
Aangezien ze ervan overtuigd was dat zijzelf zo'n verhalend filmpje kon maken, vroeg ze in 1896 toestemming aan haar baas om het eens te mogen proberen. Gaumont stond het toe. Zo maakte ze (waarschijnlijk) de eerste versie van La Fée aux Choux (De fee in de kolen), een lief verhaaltje over kinderen die dankzij een fee uit kolen worden geboren. Helaas is er nergens meer een exemplaar van deze film (wel van twee remakes die ze later maakte), maar het idee van de verhalende film sloeg gelijk aan.
Guy was niet de enige die rond deze tijd met dit idee kwam, maar wel degene die er de meeste aandacht mee trok, aangezien ze voor Gaumont werkte.

Actrice Bessie Love in de film The Great Adventure van Alice Guy-Blaché, 1918. Wikimedia Commons/ Film Fun (Catalogus), Januari 1918
Alice Guy zou altijd een zwak blijven houden voor feeërieke beelden.
Gaumont benoemde haar nog datzelfde jaar tot hoofd filmproductie van wat inmiddels de filmstudio van het bedrijf was. In deze functie zou ze niet alleen films maken, maar ook de supervisie voeren over films van andere makers. Zelf maakte ze nog vele verhalende films maken en zou ze ook bekend worden om haar dansfilms. Bovendien zou ze regelmatig andere vernieuwingen uitproberen, zoals met vroege geluidstechnieken. In 1906 maakte ze La vie du Christ, een groots epos over het leven van Jezus Christus.
Daarna vertrok ze als Alice Guy-Blaché naar de Verenigde Staten om daar met haar kersverse echtgenoot en collega-regisseur Herbert Blaché de Amerikaanse tak van Gaumont op te zetten. In 1910 besloot het echtpaar echter een een eigen filmmaatschappij op te richten, The Solax Company. Dit werd de grootste Amerikaanse studio voor het ontstaan van Hollywood.

Achille mauzan - Affiche voor de film Fantômas geproduceerd door Gaumont, 1913. Bron: Wikimedia Commons
Dit was het eerste deel van een misdaadserie onder de titel Fantômas. Deze was gebaseerd op de gelijknamige romanserie van Pierre Souvestre & Marcel Allain.
De regisseur van deze films was Louis Feuillade, de opvolger van Alice Guy bij Gaumont.
Gaumont: biosocopen en uitvindingen
Gaumont ondertussen was zeer succesvol als producer en distributeur van films. Daar kwam die van bioscoopuitbater bij. Toen het gebruikelijk werd om films te vertonen in vaste filmzalen in plaats van rondreizende tenten, was Gaumont er als eerste bij om dergelijk bioscopen op te richten. Dat deed hij zo succesvol dat zijn bioscoopketen zou uitgroeien tot de grootste ter wereld. Feitelijk was het ook de eerste grote keten.
In 1911 opende hij het sprookjesachtige Palace Gaumont, op een kruispunt van wegen in de wijk Montmartre in Parijs. Het was een tot bioscoop omgebouwde renbaan met niet minder dan 3400 zitplaatsen. Het verblufte publiek dromde samen voor dit filmpaleis met zijn enorme, met helderblauwe versieringen opgetuigde, bioscoopzaal. Er was een groot balkon en een orkestbak waarin een heel orkest zowel tijdens de pauze als tijdens de voorstelling muziek speelde. Ook bezat het theater een complete afdeling bruiteurs, mannen die geluidseffecten maakten bij de nog altijd stille films.

Maker onbekend - Het Gaumont Palace in 1914. Bron: Wikimedia Commons
Uitvinder
Ondertussen bleef ook zijn interesse voor apparatuur kriebelen. Zozeer zelfs dat hij enkele uitvindingen deed. Zo kreeg hij verschillende patenten voor geluidsapparatuur. Belangrijkste daarvan was zijn chronophone uit 1902, waarmee je een geluidsdisc synchroon kon laten lopen met de film. Helaas was het geluid nog te zacht, waardoor niet iedereen in de zaal het kon horen. Later zou hij dat nog wel verbeteren. In 1912 ontwikkelde hij ook een procedé voor kleurenfilms.
Ondanks al zijn activiteit en succes zou Gaumont toch de op één na grootste filmmagnaat van Frankrijk en de rest van de wereld blijven. Een ander Frans bedrijf werd groter.

Maker onbekend - Léon Gaumont in 1920. Wikimedia Commons/ Motion Picture News, June 1920
De gebroeders Pathé
Om onbekende redenen wordt de filmwereld al sinds het allerprilste begin gedragen door broers, maar meestal komen ze in een paar van twee. Daarmee is het wellicht geen wonder dat zij die met zijn vieren waren de grootste werden van allemaal.
Charles, Émile, Theophile en Jacques Pathé, zonen van een Parijse slager, bouwden een enorm filmimperium op, dat ondanks een failliet in de jaren ’30 tot de dag van vandaag is blijven bestaan. Ze waren zo machtig dat hun bedrijf de bijnaam 'De Napoleon van de filmindustrie' had. Officieel stonden ze ook buiten Frankrijk bekend als 'Pathé-Frères'.
De oudste broer, Charles Pathé (1863-1953), had aanvankelijk een leven van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Dat veranderde op zijn 30ste, toen hij in 1894 betoverd raakte bij een demonstratie van Edisons fonograaf. Hij begon voorzichtig het apparaat te importeren om te zien of hij het kon verkopen. Voor het eerst in zijn leven liep er iets wél goed. Dat leidde ertoe dat hij in 1896 samen met zijn drie broers het bedrijf Société Pathé Frères oprichtte, met Émile Pathé als directeur. Ze verkochten fonografen en de bijbehorende geluidscilinders. Ook hier begon het dus met apparatuur.

Maker onbekend - Charles Pathé, 1919. Bron: Wikimedia Commons/ Moving Picture World, juni 1919
Kinetoscoop
Na de fonograaf vonden de broers Pathé de kinetoscoop ook een leuke uitvinding van Edisons bedrijf. Een kinetoscoop was een kijkmachine voor op kermissen en pretparken, waar je via een kijkgaatje een zeer korte film kon bekijken voor een muntje. De broers besloten er een eigen versie van te maken. Dat was mogelijk omdat Edison, nogal ongebruikelijk voor zijn doen, geen patent had aangevraagd in Europa.
Al snel zouden ze echter ook gaan werken met camera's van Lumière. Ondertussen kochten ze de patentrechten voor filmmateriaal van Eastman Kodak, waardoor ze in heel Frankrijk film konden distribueren.
Alweer snel hierna zette Pathé-Frères echter in op het ontwikkelen van eigen, verbeterde camera's en film.

Maker onbekend - Een 'kinetoscoop-salon' in San Francisco, 1894/95. Bron: Wikimedia Commons/ National Park Service
Studio's
Ondertussen beperkten ze hun aandacht niet tot het verkopen van apparatuur, maar gingen ze ook toepassingen hiervoor bedenken. Ze gingen zowel muziekopnamen als films produceren. Daarbij stortte Charles zich in 1896 op de begeleiding van de filmopnames en werden er een studio ingericht. Desondanks werd de filmafdeling eind 19de eeuw nog gedragen door de inkomsten van de geluidsafdeling. Maar dat zou niet zo blijven. In de nieuwe eeuw zou het rap gaan met de steeds populairder wordende film.
In 1901 was de afdeling al zozeer gegroeid dat de Franse regisseur Ferdinand Zecca (1864-1947), een man die niet bang was voor vernieuwing, werd aangesteld als artistiek leider. Charles kon zich nu concentreren op de productie.
Tegen 1905 hadden de studio van Pathé allerhande filmspecialisten in dienst als regisseurs, scriptschrijvers, cameramensen en technici. In 1906 richtten ze samen met de Spaanse regisseur Segundo de Chomón (1871-1929), eveneens een man die niet bang was voor vernieuwing, een Spaanse studio-afdeling op en ging het bedrijf als filmmakers naar de VS als Pathé-America.

Maker onbekend - Ferdinand Zecca en Charles Pathé samen aan het werk, 1909. Bron: Wikimedia Commons/ Histoire du Cinema 1947
Bioscopen
In 1906 openden de broers hun eerste bioscopen. In Frankrijk was dat jaar een nieuwe wet ingegaan die mimimaal toegestane werktijden vaststelde. Daardoor kregen honderdduizenden Franse arbeiders en andere werknemers meer vrijetijd. Daardoor was het uitbaten van bioscopen in Frankrijk opeens vele malen interessanter geworden. Er kwam hierdoor een nieuw bedrijf dat 'Omni Pathé' ging heten.
De studio’s produceerden inmiddels een tiental korte films per week, waarvan 75 kopieën per exemplaar in omloop werden gebracht (daar waar zo’n 10 à 12 kopieën al winstgevend zouden zijn geweest).
Distributie
Ondertussen was men druk bezig met het opzetten van een wereldwijd distributienetwerk. In 1904 openden Pathé-Frères kantoren in Moskou, New York en Brussel, in 1905 in Berlijn, Wenen, Chicago en St. Petersburg en in 1906 volgden Amsterdam, Barcelona, Milaan en Londen. Daarna werd het echt avontuurlijk en internationaal met kantoren in India, Zuidoost-Azië, Midden- en Zuid-Amerika en Afrika, waarbij de distributie verliep via gangbare koloniale routes.
In 1907 bedacht het bedrijf een nieuwe, geniale manier om geld te verdienen. Men verkocht de films niet langer aan de vertoner, zoals tot dan toe gebruikelijk was, maar ging deze verhuren voor een vast percentage van de opbrengsten van alle vertoningen. Dat bleek een bijzonder winstgevend concept.

Cândido Aragonez de Faria - Affiche voor de Pathéfilm Vampires de la côte (Vampieren van de kust) uit 1909. Bron: Wikimedia Commons/ EYE Filmmuseum Amsterdam
De grootsten
Vanaf 1908 was het succes nauwelijks nog te overzien. Van elke Pathé-film werden 200 kopieën naar de VS verscheept. In Frankrijk en België bezaten de broers een bioscoopimperium van 200 zalen. In 1910 bedroeg de omzet enkele miljoenen Franse franken.
En toen moest het ware tijdperk van de cinema nog aanbreken. Dat gebeurde rond 1912 en 1913. tegen die tijd lag Europa bezaaid met steeds grotere en mooiere bioscopen en had de avondvullende speelfilm zijn intrede gedaan.
Omni Pathé had zes cineasten in dienst de ieder gemiddeld één film per week afleverden. De broers bezaten verschillende patenten op basistechnieken in filmtheaters. Hieronder was het zogeheten 'Pathéchrome', een populaire methode om films in te kleuren.
Het is duidelijk dat er op dat moment geen enkele organisatie in de filmwereld groter, machtiger en rijker was dan Omni Pathé.

Adrien Barrère - De wereld veroveren - Live scène - Pathé Frères, 1913. Bron: Wikimedia Commons
Émile Pathé, nog steeds leider van de fonografische afdeling, wordt gevolgd door Charles Pathé als leider van de filmafdeling en de haan uit het logo van de firma.
Star Film Company
In 1896 begon ook ene Marie-Georges-Jean Méliès (Georges, 1861-1938) met het maken van films. Hij was de zoon van een schoenmaker en werkte in het familiebedrijf, maar had een fascinatie ontwikkeld voor illusionisme. Daardoor raakte hij ook verbonden met het theater van de grote Franse illusionist Robert-Houdin. Het zou hem tot de eerste cineast maken die zich interesseerde voor trucage en er goed in werd ook.
Net als andere filmpioniers moesten hij en enkele compagnons zich echter ook buigen over het aanschaffen en ontwikkelen van apparatuur en zaken als de opnames en distributie van hun films zelf regelen. Daartoe richtten ze het bedrijf Manufacture de Films pour Cinématographes op. In september 1896 werd er een studio opgericht op het eigen terrein van Méliès in Montreuil, net buiten Parijs. Daar zouden Méliès en de zijnen honderden films maken waar hij beroemd mee werd over de hele wereld.
Het bedrijf bleef echter onafhankelijk en wat kleiner, iets waar Georges erg aan hechtte. Als gevolg daarvan behoorde het niet tot de grote spelers. Toen zijn oudere broer Gaston namens het bedrijf naar de Verenigde Staten trok, zou dat enige tijd veranderen.

Maker onzeker, maar mogelijk een zelfportret - Georges Méliès, 1895. Bron: Wikimedia Commons

Maker onbekend - Gaston Méliès, 1912. Bron: Wikimedia Commons/ The Moving Picture World
In de Verenigde Staten
Rond 1900 begon Georges Méliès zich zorgen te maken over ontwikkelingen in de Amerikaanse filmwereld. Het bleek dat distributeurs daar in toenemende mate aan de haal gingen met zijn patenten en auteursrechten. Daarom vroeg hij zijn oudere broer Gaston Méliès (1852-1915), die werkloos thuis zat omdat het schoenenbedrijf failliet was gegaan, zijn rechten in de VS te gaan behartigen. Gaston had weinig bedenktijd nodig en kwam in 1902 in New York aan. Dat was dus twee jaar eerder dan Pathé-Frères de oceaan overstak.
In New York richtte hij de Amerikaanse tak van het bedrijf op, dat nu steeds vaker Star Film Company werd genoemd, hoewel het officieel nooit zo heeft geheten. Hij begon met het distribueren van de films van zijn broer. In 1903 begin hij zelf ook films te maken, meestal documentaires, maar die liepen niet zo goed. Bovendien kreeg ook hij al snel de advocaten van Thomas Edison op zijn dak om hem het werken moeilijk te maken.
Toen er in de zomer van 1907 een eerste beetje licht aan het eind van de Edisontunnel scheen, vertrok hij naar Frankrijk voor overleg met Georges en een huwelijk. Na terugkeer in de VS in september verhuisde hij het bedrijf naar San Antonio in Texas. De warme winters daar maakte het mogelijk om het hele jaar rond te blijven filmen. De studio die hij er oprichtte kwam bekend te staan als de Star Film Ranch .
Gaston maakte nu ook enkele verhalende films en dat ging een tijdje vrij aardig. In 1911 verhuisde hij de studio nog naar Californië, maar de films die daar werden gemaakt liepen minder goed. Hierop verkocht hij 50% van de Amerikaanse tak van het bedrijf aan Vitagraph. Ondertussen begon ook de roem van Georges in Frankrijk te tanen. Daarmee was Star Film Company nog niet ten einde, maar was het niet langer een grote speler in de filmwereld.
De Amerikaanse filmmarkt
Officieel (maar waarschijnlijk was het een werknemer) vond Thomas Alva Edison (1847-1931) de kinetoscoop uit en nestelde hij zich daarmee voorin de ontstaansgeschiedenis van de film. In de VS was het doorgaans slecht nieuws voor andere gegadigden binnen een sector als Edison zich er ook mee bemoeide. Deze waren dan namelijk verzekerd van keiharde concurrentie en een uitputtende gang naar rechtszalen. En inderdaad, zo liep het ook binnen de filmwereld.
Al in de jaren '90 van de 19de eeuw bezat Edison het overgrote merendeel van de Amerikaanse patenten op filmapparatuur en wist daarmee bijna al zijn concurrenten lam te leggen. Zij mochten niet filmen met zijn camera's. De in 1895 opgerichte filmstudio American Mutoscope and Biograph Company (Biograph), die een compleet ander type camera gebruikte, wist de dans echter te ontspringen.

Maker onbekend - De camera mutagraph die werd gebruikt door Biograph voor het maken van films, 1897. Bron: Wikimedia Commons
Dat inspireerde blijkbaar, want hierna werden verschillende nieuwe filmbedrijven opgericht, die allen gingen werken met eigen apparatuur. Het betrof Selig Polyscope Company in 1896, Vitagraph Company of America in 1897 en Lubin Manufacturing Company in 1902. In dat jaar arriveerde ook Gaston Méliès in New York samen met de uitvindingen van zijn broer.
Daarmee was Edison het zat en besloot distributeurs en bioscoopexploitanten voortaan ook te achtervolgen met rechtszaken wanneer ze andere apparatuur gebruikten dan de zijne. Vijf jaar later, in 1907, waren deze exploitanten zo uitgeput door het juridische gesteggel, dat ze Edison benaderden om hun een licentie te geven waarmee ze tenminste weer aan het werk konden.
Deze licentie kwam er voor Selig, Vitagraph, Lubin, Star Film en het inmiddels ook in de VS neergestreken Pathé-America. Twee in 1907 beginnende studio's wisten ook een licentie te bemachtigen, namelijk Essanay Film Manufacturing Company en de Kalem Company. Die laatste kwam overigens voort uit het grootste Amerikaanse distributiebedrijf in de VS van dat moment, geleid door voormalig opticien George Kleine. Biograph werd uitgesloten omdat Edison hoopte hen alsnog van de markt te drukken.
Vitagraph Company - Een zogeheten lobbycard voor de Amerikaanse film The Bandits uit 1907. Bron: Wikimedia Commons
Een film die in roulatie kon komen door de deal met Edison.
Klik op de afbeelding voor een grotere versie.
Biograph sloeg echter hard terug door het patent te verwerven op de zogeheten Latham film loop wat een belangrijke toevoeging was op iedere camera, aangezien deze ervoor zorgde dat de film niet meer trilde tijdens de opnames. Dat leidde tot een nieuwe patentoorlog met Edison, maar het patent van Biograph hield juridisch stand. Toen zat er voor Edison niets anders op dan toch tot een overeenkomst te komen met Biograph. Hierna besloot Edison het over een andere boeg te gooien en de krachten te bundelen, om te voorkomen dat er nig meer spelers op de markt zouden komen.
Het MPPC
In December 1908 werd de Motion Picture Patents Company (MPPC) opgericht, dat ook bekend zou worden als de Edison-trust. Hierin zaten naast Edisons eigen filmbedrijf alle filmbedrijven die inmiddels een licentie hadden alsmede het distributiebedrijf van George Kleine. De laatste grote speler was Eastman Kodak, de grootste leverancier van lege film ter wereld.
Zoals de naam al zegt had het MPPC bijna alle patenten op filmgebied in handen en vormde daarmee een machtsblok tegen kleine onafhankelijke filmmakers. Deze werden om het minste of geringste met een rechtszaak belasterd of tenminste gedreigd, zoals Edison gewend was hem onwelgevallige concurrenten aan te pakken. De strategie had enige tijd succes, want het MPPC verkreeg een soort van monopoly.

Maker onbekend - Thomas Edison in 1911. Bron: Wikimedia Commons/ National Park Service
Het MPPC en de Amerikaanse filmmarkt
In de verenigde Staten besloot Thomas Edison zijn krachten te bundelen met vele andere grote namen op de Amerikaanse markt van fotografie en film. Daartoe richtte hij in December 1908 het ‘Motion Picture Patents Company’ (MPPC) op, dat ook bekend zou worden als de Edison-trust. Hierin zaten naast Edisons eigen filmbedrijf ook de Amerikaanse afdeling van Pathé, de grootste Amerikaanse filmdistributeur George Kleine en George Eastman met zijn bedrijf Kodak, dat de belangrijkste producent was van lege film. Daarnaast waren bijna alle grote filmstudio's vertegenwoordigd.
Het MPPC had veel patenten op filmgebied in handen en vormde daarmee een machtsblok tegen kleine onafhankelijke filmmakers. Deze werden om het minste of geringste met een rechtszaak belasterd of tenminste gedreigd, zoals Edison gewend was hem onwelgevallige concurrenten aan te pakken. De strategie had enige tijd succes, want het MPPC verkreeg een soort van monopoly.

Links: Thomas Edison in 1915. Rechts: George Eastman in 1917. (Bron: Wikimedia)
Al in de jaren '90 van de 19de eeuw bezat Edison het overgrote merendeel van de Amerikaanse filmpatenten en wist hij daarmee bijna al zijn concurrenten lam te leggen. Bijna, want filmstudio Biograph, die een compleet ander type camera gebruikte, wist wél overeind te blijven. Dat lukte hun ook nog na 1902 toen Edison in toenemende mate ook distributeurs en bioscoopexploitanten ging achtervolgen met rechtszaken als ze andere apparatuur gebruikten dan de zijne.
In 1907 waren verschillende concurrenten van Edison zo uitgeput door het juridische gesteggel, dat ze hem benaderden voor het opzetten van een licentiesysteem waarmee ze tenminste weer aan het werk konden. Dat systeem kwam er voor de filmbedrijven Essanay, Kalem, Omni Pathé, Selig, Vitagraph en Lubin. Biograph werd uitgesloten omdat Edison hoopte ze nu alsnog van de markt te kunnen drukken.
Biograph sloeg echter hard terug door het patent te verwerven op de zogeheten Latham film loop wat een belangrijke toevoeging was op iedere camera, daar deze ervoor zorgde dat de film niet meer trilde tijdens de opnames. Uiteraard leidde dit tot een nieuwe typische Edison patentoorlog, maar het patent van Biograph hield juridisch stand. Toen zat er voor Edison niets anders op dan toch tot een overeenkomst te komen met Biograph, wat uiteindelijk leidde tot de oprichting van het MPPC.

Affiche voor een film van Biograph uit 1909. (Bron: Wikimedia).
Ook hier geen credits voor de regisseur of acteurs. Links onderin het logo van Biograph dat indertijd overbekend was.
Uiteindelijk was het monopoly van het MPPC geen lang leven beschoren. Al in 1911 kwam er een flinke barst in de samenwerking toen George Eastman (zowel uit zakelijke als uit sociale overwegingen) zijn contract veranderde, zodat ook onafhankelijke filmstudio's buiten het MPPC om producten van Kodak konden kopen en gebruiken. Daardoor verveelvoudigde het aanbod van onafhankelijke filmmakers in Amerikaanse bioscopen tot de helft van alle zalen.
Een ander probleem was de terughoudendheid van MPPC studio's om langere, programma vullende films (zogeheten feature films) te maken. Terwijl ander filmmakers al volop bezig waren de wereld te veroveren met echte speelfilms, gemaakt door bekende regisseurs en gespeeld door beroemde acteurs, bleven de studio's binnen het MPPC krampachtig vasthouden aan korte films zonder credits voor iemand anders dan henzelf. Ook daardoor verloren ze steeds meer marktaandeel.
Ondertussen waren er zoveel onafhankelijke filmmakers actief in de VS dat het niet meer mogelijk was om deze te controleren. Zeker niet omdat ze zich over het hele land hadden verspreid, terwijl de basis van het MPPC in de omgeving van New York zat. Het inhuren van privédetectives die de schenders van de licenties moesten opsporen werd daardoor een onmogelijke taak. Zeker nadat aan de compleet andere kant van het land bij Los Angeles, in een klein plaatsje dat Hollywood heette, een compleet nieuwe filmwereld tot stand kwam.
Maar dat was nog steeds niet alles. In 1913 verliep namelijk het allerlaatste MPPC patent dat nog geldig was wat het einde was van hun machtsbasis. Vervolgens brak in 1914 in Europa de Eerste Wereldoorlog uit en ging een belangrijke afzetmarkt jarenlang verloren. In 1915 kwam de definitieve nekslag toen een rechtbank het monopoly van het MPPC onwettig verklaarde. Uiteindelijk werd de organisatie in 1918 ontmanteld.

Filmposter uit 1913 voor de speelfilm Arizona van het onafhankelijke All Star Feature Films, voorzien van credits.
(Bron: Wikimedia)
Bronnen
- Ph. Blom - 'De duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914.' Amsterdam 2010
- Wikipedia (nl.wikipedia.org) - 'Gebroeders Pathé'/ 'Geschiedenis van de film' (geraadpleegd 1-2012)
- Wikipedia (en.wikipedia.org) - 'Léon Gaumont' (geraadpleegd op 17-9-2018) / 'Motion Picture Patents Company (MPPC)' (geraadpleegd op 18-9-2018)
Deze pagina is gepubliceerd op 24 januari 2012 en voor het laatst bijgewerkt op 18 september 2018.