Tijdperk van uitvindingen 1870-1914

Uitvinders in dienst van de vooruitgang

De gouden jaren die men rond 1900 beleefde, werden feitelijk gedragen door uitvinders. Om het te maken met een uitvinding was een droom die door velen werd gedroomd. In de loop van de 19de eeuw werden er al steeds meer uitvindingen gedaan, maar na 1870 steeg het aantal aangevraagde patenten zelfs explosief. Bijna dagelijks kwamen er verbazingwekkende nieuwe producten op de markt. Hoewel de meeste daarvan geen lang leven beschoren waren of überhaupt ooit aan zouden slaan, beleefde de slimme knutselaar hoogtijdagen. Velen van hen zouden eindigen met een succesvol bedrijf dat tot op de dag van vandaag hun naam draagt. Sommigen werden zelfs mateloos beroemd. Al kwamen er ook in toenemende mate onderzoekslaboratoria waarin wetenschappers en technici samenwerkten. 


 

De grote heren (v.l.n.r.): Thomas Edison in 1914 en zijn (aanvankelijke) aartsrivalen Nikola Tesla in 1890, Alexander Graham Bell in 1904 en George Westinghouse in 1900. Dit waren allemaal beroepsuitvinders met meerdere patenten op hun naam. Hoewel Tesla (Servië) en Bell (Schotland) in Europa waren geboren en getogen, waren alle vier gevestigd in de Verenigde Staten.

 

Uitvinden in de 19de eeuw

Tijdens de 19de eeuw kregen kreeg de industriële revolutie, die rond 1780 in Groot-Brittannië was begonnen, in rap tempo vorm. Dat bracht een dusdanig grote technologische vooruitgang met zich mee dat de wereld van de uitvinder er op ongekend rooskleurige manier door veranderde. De belangstelling voor het doen van uitvindingen steeg daardoor minstens net zo snel als de belangstelling voor nieuwe producten. De mogelijkheden om een nieuw product te bedenken en op de markt te brengen groeiden in het bijzonder vanwege de onderstaande twee redenen:

  • Door de ontdekking van nieuwe en efficiëntere brandstoffen als gas petroleum en later elektriciteit konden tal van nieuwe apparaten worden ontwikkeld.
  • Door de industrialisatie konden nieuwe producten gemakkelijker én goedkoper worden geproduceerd.

Toen er in toenemende mate uitvinders kwamen die bovendien zakelijk succes hadden met hun ontdekkingen, werd het een bijzonder populaire bezigheid. In de 19de eeuw was het waarschijnlijk de beste manier om rijk en beroemd te worden. Daarnaast was het een droom die paste bij de nieuwe kapitalistische wereld van de selfmade man: de droom om het te maken dankzij een zelf bedacht, uitgewerkt en tot ontwikkeling gebracht idee.

 

 

Portret van Barthélemy Thimonnier, (mede)uitvinder van de naaimachine, op de cover van het Franse tijdschrift Le Petit Journal uit 1907. Het is duidelijk dat Thimonnier in Frankrijk een heldenstatus had hoewel zijn uitvinding al in 1829 plaatsvond.

 

Uitvinders in dienst van de vernieuwing

Het verwerven van roem en rijkdom was echter beslist niet de enige motivatie die uitvinders dreef. Sommige uitvindingen waren bijvoorbeeld het directe gevolg van wetenschappelijke ontdekkingen, waarbij de wetenschapper onverwacht een uitvinder werd, zoals bijvoorbeeld Wilhelm Röntgen overkwam. Daarnaast waren er natuurlijk ook veel uitvinders die in het dagelijks leven op een probleem waren gestuit en dat wilden oplossen, zoals altijd is gebeurd. Het is mensen nu eenmaal eigen om te streven naar verbetering van hun leven, zelfs als datgene dat er al is best aardig is. 

Rond 1900 vonden veel uitvinders het echter ook geweldig om mee te werken aan de vooruitgang, die zo alom aanwezig was in hun maatschappij. Mensen werden bovendien aangestoken door anderen in hun omgeving die ook zo enthousiast op de vooruitgang reageerden en met uitvindingen bezig waren. Veel uitvinders zagen zich dan ook als dienaren van de vooruitgang.

Sommigen waren zelfs bereid hun leven te wagen voor de vooruitgang, bijvoorbeeld door het zelf uittesten van onveilige prototypes. Dat werd een enkeling ook daadwerkelijk fataal. Het bekendste slachtoffer werd de Duitse luchtvaartpionier Otto Lilienthal (1848-1896). Nadat hij al zo'n 2000 zweefvluchten met vleugelachtige toestellen had overleefd, stortte deze 19de-eeuwse Icarus in 1896 alsnog neer. Hij raakte zwaargewond en overleed de volgende dag. Op zijn sterfbed zou hij de volgende fameuze laatste woorden hebben gesproken : "Opfer mussen gebracht werden!" (Offers moeten gebracht worden). Waarschijnlijk klopt dat niet, maar het bestaan van de mythe geeft op zich al aan hoe men tegen de vooruitgang aankeek.

 

Links: De neergestorte zweefvlieger van Lilienthal in 1896. Rechts: Otto Lilienthal.

 

Bloeitijd van de uitvinder

De echte bloeitijd van de uitvinder brak niet meteen na de start van de industriële revolutie aan. Dat gebeurde pas tijdens de laatste twee decennia van de 19de eeuw, toen de welvaart enorm steeg. Uitvinders kregen hierdoor meer tijd en middelen om hun ideeën ook echt uit te werken terwijl andere mensen meer geld kregen om al die nieuwe spullen ook daadwerkelijk te kopen. 

Dit proces zou zich voortzetten tot ruim in de 20ste eeuw, ook na de Eerste Wereldoorlog. Er is echter nooit een periode in de geschiedenis geweest met zoveel nieuwe vindingen als het belle époque. De patentbureaus werden bedolven onder de aanvragen. En hoewel ze er ook heel erg veel afwezen, vestigden ze steeds weer nieuwe records van wél toegewezen patenten.

 

Bekende vrouwelijke uitvinders (v.l.n.r.): Margaret E. Knight (VS, papieren draagzak) was beroepsuitvinder met meerdere patenten op haar naam en telt als de belangrijkste vrouwelijke uitvinder uit de 19de eeuw, Josephine Cochrane (VS, vaatwasser), Melitta Bentz-Liebscher (Duitsland, koffiefilter) rond 1900 en Mary Anderson (VS, ruitenwisser) rond 1910. Vrouwelijke uitvinders waren helaas zeldzaam, maar toch stonden er een paar op.

 

Uitvinders met laboratoria en bedrijven

Niet iedere uitvinder echter zat in zijn eentje te kuntselen op de zolderkamer. In de loop van de jaren '80 van de 19e eeuw ontstonden er steeds meer zelfstandige onderzoekslaboratoria waarin wetenschappers en technici aan nieuwe producten werkten. Vaak deden ze dat in opdracht van fabrikanten, want in tegenstelling tot de hedendaagse industrie hadden 19de-eeuwse bedrijven nog geen eigen researchafdeling. De laboratoria had echter ook eigen projecten, bijvoorbeeld wanneer er iemand een goed idee had of wanneer het op voorhand duidelijk was dat een bepaald product veel geld zou opleveren.

Dat laatste leidde in een aantal gevallen tot een ware race tussen laboratoria en individuele uitvinders om de eerste te zijn die het patent aanvroeg. Dan kreeg je immers jarenlang het alleenrecht op de verkoop van het nieuwe product, wat doorgaans zeer veel geld opleverde. Vandaar dat aan producten als de telefoon en de gloeilamp door tal van mensen in Noord-Amerika en Europa tegelijkertijd werd gewerkt, in de hoop de eerste te zijn die het werkend kreeg. Dat was namelijk wel een voorwaarde voor het krijgen van een patent.     

In de laboratoria werkten onderzoekers echter niet alleen aan nieuwe gebruiksvoorwerpen, maar veel meer nog aan de ontwikkeling van de nieuwe systemen die nodig waren om de moderne samenleving draaiende te krijgen en te houden. Ze ontwikkelde bijvoorbeeld generatoren, trams, grote dynamo’s, motoren en verlichtingssystemen. Aan zulke systemen liggen tal van uitvindingen ten grondslag en soms zijn er wel tientallen afzonderlijke patenten op verleend.

 

Het binnenwerk van de Edward Dean Adams Power Plant bij de Niagara Watervallen, ontworpen door en onder supervisie van Nikola Tesla in opdracht van Westinghouse Electric Corporation en gebouwd in 1895. Dit was de eerste waterkrachtcentrale ter wereld die wisselstroom leverde. Foto's 1908.

 

Degenen die leiding gaven aan dergelijke laboratoria waren andere mensen dan wereldvreemde zolderkameruitvinders. Ze waren vanzelfsprekend technisch goed onderlegd en hadden doorgaans zelf ook uitvindingen gedaan, maar beschikten ook over een zakelijke mentaliteit.

De twee grootste en belangrijkste laboratoria lagen in de Verenigde Staten en waren onderdeel van het immense bedrijf van de eigenaar. Het eerste was dat van Thomas Edison (1847-1931), duidelijk de meest invloedrijke en tevens ook meest gehaaide van alle onderzoeksleiders. Zijn laboratorium in Menlo Park in New Jersey was wereldberoemd, al werd het in 1886 gesloten en verhuisde Edison de meeste van zijn zaken naar New York. Zijn bedrijf heette Edison General Electric.

Zijn grootste concurrent was George Westinghouse (1846-1914), die als uitvinder bekend was geworden met de uitvinding van luchtremmen voor treinen. Deze leidde een groot onderzoekslaboratorium in Pittsburgh. Zijn bedrijf had meerdere namen, maar werd in 1889 meer definitief Westinghouse Electrical Corporation gedoopt.

Dit waren dus geen bedrijven met een researchafdeling, maar bedenkers van nieuwe artikelen die de productie en verkoop ervan in eigen hand hielden.

 

Postkaart van een fabriek van Westinghouse in Wilmerding Pennsylvania. 1898

 

Uiteenlopende resultaten

De resultaten die de verschillende laboratoria of individuele uitvinders behaalden, liepen sterk uiteen. De meeste ideeën hebben het waarschijnlijk niet eens gered tot een patent, laat staan tot een succesvolle gang naar de consument. Die uitvindingen die wel een patent kregen zijn onder te verdelen in drie categoriën:

  • Mislukte uitvindingen. Er werden pogingen ondernomen het product op de markt te brengen, maar helaas kwam er niet veel van terecht.
  • Verbeteringen van reeds bestaande producten, die toch significant genoeg waren om een nieuw patent voor af te geven.
  • Geslaagde, compleet nieuwe uitvindingen.

Hieronder volgt een nadere toelichting op deze drie mogelijkheden.

 

Beroemde Europese uitvinders (v.l.n.r.): Carl Benz (Duitsland, automobiel), Guglielmo Marconi (Italië/GB, draadloze telegrafie) foto 1908, John Boyd Dunlop (Schotland, luchtband) foto rond 1888 en Wilhelm Röntgen (Duitsland/Nederland, röntgenapparaat) foto 1904.

 

Mislukte uitvindingen

De veelheid aan uitvindingen wilde bepaald niet zeggen dat alle nieuwe producten die op de markt werden gebracht even nuttig, handig veilig of zinnig waren. Integendeel, met grote regelmaat werden de meest vreemde machines en gebruiksvoorwerpen op de wereld gezet. Maar hoe enthousiast ze ook werden aangeprezen in populair wetenschappelijke bladen als het Amerikaanse Nature, veel succes hadden hun bedenkers er niet mee. 

Er waren verschillende redenen waarom dit een uitvinder kon overkomen:

  • Het product sloeg niet aan bij het publiek.
  • Het product werkte niet goed.
  • De uitvinder wist geen manier te vinden om het product lonend op de markt te krijgen, bijvoorbeeld omdat productiemethoden onevenredig duur bleken.
  • De uitvinder wist geen investeerders te vinden die het mogelijk maakten zijn product verder te ontwikkelen. Dit was ondanks het verkregen patent toch vaak nodig.

Hoe lachwekkend mislukte uitvindingen ook op ons over kunnen komen, ze hebben wel degelijk bijgedragen aan de vooruitgang. Tenslotte was het vaak ook een kwestie van trial and error. Een mislukte uitvindingen gaf inzicht in wat niet haalbaar was of legde de mankementen in een goed basisidee bloot. Daarom verdienen ook de mensen achter mislukte uitvindingen krediet en lof voor hun pogingen, hoe absurd die ook geweest mogen zijn.

Het waren trouwens niet uitsluitend anoniem gebleven uitvinders die hun ideeën zagen mislukken. Edisons successen waren bijvoorbeeld per definitie gebouwd op een zee aan mislukkingen, aangezien hij zo heilig geloofde in trial and error dat het eigenlijk overdreven was.    

 

Links: Een gebouw in de vorm van een drinkende olifant uitgevonden door J.V. Lafferty. Patent verkregen in 1882, maar vreemd genoeg nooit gerealiseerd. Rechts: Oogbeschermers voor kippen, uitgevonden door Andrew Jackson jr. in 1902. Patent verkregen in 1903. Er is maar zeer zelden een kip mee gezien.

 

Verbeteringen van bestaande producten

Waarschijnlijk betrof het merendeel van alle uitgegeven patenten geen compleet nieuw idee, maar een substantiële verbetering van een reeds bestaand product. Dat was vaak ook hard nodig. De allereerste bedenker van iets totaal nieuws kon het volledige potentieel of de ideale productiewijze van een artikel meestal niet bij voorbaat overzien.

Vooral wat gecompliceerdere apparaten en gebruiksvoorwerpen komen maar zelden tot ons via een eenmalig Eurekamoment van een uitvinder. Meestal ontwikkelen ze zich door de tijd heen, waarbij steeds weer andere mensen met aanvullende ideeën komen om het product te verbeteren. Deze spullen maken een duidelijk ontwikkelingsproces door van primitieve eersteling tot het eindproduct zoals wij het grofweg nog steeds kennen. 

Een goed en overbekend voorbeeld van zo'n product is de fiets. Die begon in 1816 als loopfiets, kreeg in 1867 trappers op het voorwiel, in 1870 een extra groot voorwiel, in 1885 een kettingkas en gelijkwaardige wielen en in 1888 tenslotte, als kers op de taart, luchtbanden. Ook de telefoon, de gloeilamp of het fototoestel waren verre van af toen er voor het eerst patenten op werden verleend, om maar te zwijgen van auto's, vliegtuigen of computers (waarvan de ontwikkeling al in de 18de eeuw is begonnen).

Rond 1900 hadden uitvinders van verbeteringen vaak maak kort plezier van hun noeste arbeid. Soms werden ze nog binnen het jaar weer verdrongen door iemand anders met een beter idee. Ook dat doet echter weinig af aan hun vindingrijkheid en de waarde van hun werk. Zonder al die tussenstappen was het eindproduct er nooit gekomen.

 

Twee beroemde tussenmodellen. Links: De hoge bi (tussen 1870 en 1885) afbeelding 1890. Rechts: De hangtelefoon (rond 1900) afbeelding 1901.

 

Succesvolle nieuwe producten

Diegenen die wel een compleet nieuw product bedachten en daar ook succes mee hadden, konden stinkend rijk worden. Dat kwam omdat zo'n uitvinding niet zelden leidde tot de oprichting van een goedlopend bedrijf en soms zelfs tot het begin van een compleet nieuwe industrie. Het overkwam echter alleen die uitvinders die daar zelf genoeg zakelijk inzicht voor hadden of diegenen die een goede en betrouwbare zakenpartner troffen (niet zelden een familielid).

Uitvinders die wat minder goed in zaken waren en minder overtuigend naar potentiële investeerders toe, konden echter flink de dupe worden. Louche zakenpartners die er met het geld vandoor gingen, ontwerpen die letterlijk werden gestolen, grote bedrijven die het patent te goedkoop afkochten of concurrenten die het patent wisten te omzeilen of ongeldig laten verklaren waren aan de orde van de dag voor deze uitvinders. En zo niet, dan liepen ze veel meer kans dat hun product gewoonweg niet zou aanslaan. 

Toch blijkt het achteraf gezien vaak dat diegenen die het potentieel van hun uitvinding beter inzagen dan anderen en bereid waren door te zetten en hard te werken voor het opzetten van een bedrijf en het populariseren van hun product, het meeste succes kregen. Want hard werken was het en het kon wel jaren duren voordat een artikel op grote schaal verkocht kon worden. 

 

Amerikaanse grondleggers van een nieuwe industrie (v.l.n.r.): George Eastman (Kodak, fotografie voor consumenten) (foto 1917), Levi Strauss (spijkerbroeken) (foto rond 1900), King Camp Gillette (scheermesjes) (foto 1906) en Lewis Waterman (vulpen) (foto rond 1899).

 

Het stelen van patenten in de VS 

Maar niet iedereen was dus ter goeder trouw. Integendeel. Na de burgeroorlog in 1863 was Amerika een gewelddadig land en een echte 'jungle' op zakelijk gebied. Stakingen werden neergeslagen met geweren en dynamiet en beginnende beleggingsmaatschappijen werden zo snel mogelijk ten gronde gericht door hun grote broers.

In dit klimaat kwam het ook vaak voor dat er patenten werden gestolen. Dat gebeurde door rijke geldschieters die amorele techneuten inhuurde om een beloftevol patent te ondergraven. Het werd dan hun taak om de uitvinding in kwestie na te maken volgens een iets ander principe zodat het als nieuwe uitvinding kon tellen. Als daarvoor dan een octrooi werd verkregen, konden de rijke industriëlen dat gebruiken om het bedrijf van de oorspronkelijk uitvinder mee te ruïneren. De buit werd vervolgens tussen de geldschieter en de huurling verdeeld.

Hoeveel uitvinders een dergelijk lot troffen is helaas niet bekend. Dat er in de VS echter veel onrust was op dit gebied blijkt wel uit het duizelingwekkend grote aantal rechtszaken dat in de decennia rond de eeuwwisseling over patenten is gevoerd.

Lees meer over de geschiedenis van patenten in het hoofdartikel hierover.

 

Wil de ware uitvinder nu opstaan?

In relatie tot alle geharrewar rond patenten, hoeft het geen verbazing te wekken dat het ook nu nog vaak onduidelijk is wie er nu eigenlijk mag tellen als de enige echter uitvinder van een bepaald product. De realiteit is gewoon dat uitvinders vaak aan gelijkwaardige producten werkten. Ideeën hangen nu eenmaal in de lucht of lekken uit. 

Octrooibureaus doen hun best enige orde in de chaos te scheppen, maar gevoelsmatig slagen ze daar niet altijd in. Dat komt door de volgende redenen: 

  • Ze wijzen maar één persoon aan als uitvinder voor een bepaald product of onderdeel van een product. Daardoor vallen soms mensen af wiens bijdrage wel degelijk in grote mate heeft bijgedragen aan het eindproduct dat wij nu nog kennen. Of de persoon die eigenlijk de laatste pion in een ontwikkelingsfase was, krijgt alle eer alleen toebedeelt. Het meest schrijnende voorbeeld hiervan is de telefoon. Niet minder dan vier mannen hebben alle reden om als 'uitvinder van de telefoon' te mogen tellen. Toch kreeg er lange tijd maar ééntje alle eer, succes en geld.

 

Miskende uitvinders (v.l.n.r.): Elisha Gray (VS)(foto 1878) en Antonio Meucci (Italië/VS) kregen geen patent op de telefoon terwijl ze die wel degelijk zelfstandig hadden uitgevonden. Gray's patentaanvraag kwam slechts een paar uur na dat van Bell binnen, waardoor hij de meest schrijnende net-niet uitvinder uit de geschiedenis is. De Brit Joseph Swan (foto rond 1900) en de Rus Alexander Lodygin verwierven nota bene in verschillende Europese landen het octrooi op de gloeilamp, maar worden nu alleen in eigen land nog als uitvinder van het licht gezien.  

 

  • Er was geen internationale overeenstemming. Een patent geldt alleen voor een bepaald land. Daardoor werden er soms in verschillende landen patenten uitgegeven voor hetzelfde product aan verschillende personen. Zo kreeg Joseph Swan het patent op de gloeilamp in Groot-Brittanië, de Rus Lodygin in Rusland, Oostenrijk, Groot-Brittannië (!), Frankrijk en België en Thomas Edison in de meeste andere landen, waaronder uiteraard de Verenigde Staten. Ook voor de radio/draadloze telegrafie is door Europa heen het octrooi verstrekt aan drie verschillende uitvinders.
  • Sommige uitvinders geloofden niet in patenten en hebben er om principiële redenen geen aangevraagd. Dat kwam vooral voor bij wetenschappers die helemaal niet uit waren op zakelijk succes, maar zuiver op het bereiken van vooruitgang. Bekende patentweigeraars zijn onder meer Joseph Henry (telegraaf in de jaren '30 van de 19de eeuw), Johann Reis (telefoon) en Wilhelm Röntgen.

Vandaag de dag blijkt het dan ook niet gemakkelijk om de bepalen wie er nu werkelijk de uitvinder van een bepaald product is, ongeacht de vraag wie het patent kreeg. Mensen willen toch graag eerlijkheid en blijven dus zoeken naar diegene die op basis van morele overwegingen als zodanig geëerd hoort te worden. Maar soms is een keuze voor één persoon niet mogelijk zonder anderen onrecht aan te doen. Het is dan ook beter om gewoon meerdere uitvinders naast elkaar te accepteren en waarderen. 

 

Bekende Nederlandse en Belgische uitvinders 1870-1914 (v.l.n.r.): Willem Einthoven (NL, elektrocardiogram) (foto 1906), Zénobe Gramme (B, Gramme-dynamo, feitelijk al uitgevonden in 1869) (foto 1893) en Leo Baekeland (B, bakeliet) (foto 1906). Nummer vier, Karel van de Poele/ Charles Van Depoele, was een naar de VS geëmigreerde Belg die daar als beroepsuitvinder vooral bekend werd met zijn uitvindingen op het gebied van elektrische trams en trolleysystemen, maar in totaal wel 249 patenten kreeg toegewezen. Nederland heeft duidelijk betere tijden gekend als het op uitvinden aankwam, wat misschien te maken had met een afwijkend beleid op het gebied van octrooien.

 

Het wisselende belang van uitvindingen

Sommige uitvindingen kunnen het aangezicht van de wereld compleet veranderen. Dat is al door de hele geschiedenis zo. Het hoeft daarbij niet persé te gaan om iets groots als een stoommachine of een vliegtuig. Het wiel, het olielampje en de stijgbeugel hebben in vroegere tijden de wereld ook totaal op hun kop gezet. Voor bepaalde uitvindingen tussen 1870 en 1914, groot danwel klein, geldt hetzelfde.

Dat komt vaak doordat die ene uitvinding een hele reeks andere uitvindingen en/of maatschappelijke vernieuwingen mogelijk maakt. De elektrische lift maakte bijvoorbeeld hoogbouw mogelijk. Daardoor konden flats en kantoorgebouwen worden gebouwd en daardoor ontstond dan weer de moderne stad die compleet verschilde van vroegere steden. De uitvinding van de elektrische tram leidde tot het ontstaan van pretparken en dat waren de eerste grootschalige uitgaansgelegenheden waar jongeren van alle rangen en standen kwamen. En verliefd werden op elkaar en trouwden, waardoor de standenmaatschappij langzaam maar zeker werd ondergraven. Bepaalde uitvindingen creëerden dus echt een gigantisch butterfly effect.

Dat gold niet voor alle uitvindingen die op deze site worden besproken. Sommige hebben een grotere impact gehad dan anderen. In de verhalen over specifieke uitvindingen zal ik echter steeds zo goed mogelijk aangegeven wat het belang van de betreffende uitvinding precies is geweest. 

 

 

Affiche voor het 14de Concours Lépine in Frankrijk in 1910. Dit was een wedstrijd voor uitvinders opgericht in 1901 door politieprefect en speelgoeduitvinder Louis Lépine. Het was aanvankelijk vooral bedoeld als stimulans voor uitvinders van speelgoed en andere kleine gebruiksartikelen, maar werd door de jaren heen steeds breder. Het concours bestaat nog steeds als jaarlijks evenement. 

 

Bronnen

  • Vries L. de - 'Knotsgekke uitvindingen van de 19de eeuw.' Houten 1988
  • Bodanis D. - 'Het elektrisch universum: een geschiedenis van elektriciteit.' Amsterdam 2005
  • Grauls M. - 'De uitvinders van het dagelijks leven.' Leuven 2000
  • Wikipedia (nl.wikipedia.org) - 'Otto Lilienthal' (1-10-2018)  / 'Thomas Edison' (2-10-2018)
  • Wikipedia (en.wikipedia.org) - 'George Westinghouse'  / 'Edward Dean Adams Power Plant' (2-10-2018) / Louis Lépine (5-10-2018)

Afbeeldingen:

  • Margaret E. Knight: https://mujeresconciencia.com/2017/03/24/margaret-ellen-knight-1838-1914/
  • Josephine Cochrane: http://www.robinsonlibrary.com/technology/mechanical/biography/cochrane.htm)
  • Overige: Wikimedia (commons.wikimedia.org)

 

Deze pagina is gepubliceerd op 26 oktober 2011 en het laatst gewijzigd op 5 oktober 2018.