Het patent op de telefoon

Wie is de rechtmatige eigenaar?

Door de tijd heen is er eerder meer dan minder verwarring ontstaan over de vraag of Alexander Graham Bell het patent op de telefoon in 1876 terecht heeft gekregen of niet. Hadden andere kandidaten als Philipp Reis, Antonio Meucci of Elisha Gray er misschien meer recht op? In ieder geval heeft Bell zeshonderd rechtzaken over deze kwestie allemaal gewonnen. In het onderstaande artikel  is te lezen hoe de zaken juridisch gezien nu eigenlijk in elkaar staken, waarom Bell in zijn recht stond, maar waarom hij toch niet iedereen heeft overtuigd. Het staat iedereen dan ook vrij om zijn of haar eigen conclusie te trekken.


 

Modest Stein - A live wire.  Cover van Puck Magazine, augustus 1914.

 

Het verstrekken van patenten in de VS in de 19de eeuw

Om de zaken goed te begrijpen, is kennis van het Amerikaanse rechtssysteem ten aanzien van patenten noodzakelijk. Daarom zal hier enige uitleg worden gegeven.

Om te beginnen is er binnen de Amerikaanse wetgeving over patenten één stelling die voorop stond (en nog steeds staat) en dat is de volgende: het patent komt toe aan diegene die een product als eerste heeft uitgevonden, niet aan degene die als eerste een patentaanvraag heeft ingediend.

Een product 'uitvinden' wil in dit kader zeggen dat je een werkend model kunt tonen. Tekeningen en omschrijvingen alleen zijn dus niet afdoende.

Een element dat in het verleden ook een belangrijke rol speelde, was het verschil tussen een volwaardige patentaanvraag en een zogeheten 'caveat'. Dat vraagt om nadere toelichting.

NB: Lees meer informatie over patenten in het algemeen, zowel in de VS als wereldwijd, in het aparte artikel over het octrooirecht, zowel in de VS als wereldwijd. Dit artikel concentreert zich uitsluitend op zaken die van belang zijn voor de gang van zaken rondom het patent op de telefoon. 

 

 

Zegel met het portret van Abraham Lincoln van het patentbureau van de Verbonden Staten van Amerika, rond 1862 (is tijdens de burgeroorlog).

 

Wat is een caveat

In het Amerikaanse rechtssysteem bestaat iets dat een 'caveat' wordt genoemd. Dat is: "een officieel verzoek, ingediend door een belanghebbende, om de voortgang van een zaak uit te stellen totdat die belanghebbende in die zaak is gehoord." In Nederland is iets dergelijks ook mogelijk, maar bestaat er geen specifiek woord voor. Daarom zal ik de term 'caveat' blijven gebruiken.

In de 19de eeuw (en ook enige tijd daarna nog) kenden Amerikaanse octrooibureaus een variant op het caveat. Dat was volgens de wet: "een beschrijving van een uitvinding, met de intentie patent te verkrijgen, aangemeld bij het octrooibureau voordat het patent was aangevraagd, bedoeld als een barrière voor het aanvragen van ieder patent door iedere andere persoon ten aanzien van dezelfde uitvinding."

Een caveat was een jaar geldig. Als nu binnen dat jaar iemand anders voor hetzelfde product een volwaardige patentaanvraag indiende, werd de eigenaar van het caveat gewaarschuwd. Deze kreeg dan drie maanden de tijd om zelf een officiële aanvraag in te dienen, welke dan voorrang zou krijgen. Na het verlopen van het caveat kon de eigenaar dit gemakkelijk met een jaar verlengen.

Een caveat gaf echter geen enkele garantie dat een patent ook daadwerkelijk zou worden toegekend en bepaalde ook niet wat de reikwijdte van het uiteindelijke octrooi zou bedragen. In het kort zou je dus kunnen zeggen dat een caveat een optie op een patent was.

Een caveat was, weinig verrassend, beduidend goedkoper dan een volwaardig patent. De kosten voor een jaar waren $10. De kosten voor een patent lagen velen malen hoger. Voor 1876 wordt een bedrag gegeven van zo’n $250.  

Geldgebrek was doorgaans de belangrijkste reden voor een uitvinder om een caveat te nemen in plaats van een patent. Met het caveat in de hand kon hij dan op zoek naar investeerders die wellicht het volledige patent en verdere ontwikkelingskosten van het product voor hem betaalden. Die expeditie was met caveat beduidend kansrijker dan zonder. Dit ging eventueel samen met het nog niet hebben van een werkend model, maar niet noodzakelijkerwijs. Inmiddels is het caveat op patenten afgeschaft.

 

John Clark Ridpath - Het Amerikaanse Octrooibureau in Washington op een gravure uit 1893. Vele jarenlang was dit the place to be voor Amerikaanse uitvinders. Het gebouw staat er nog steeds, maar is tegenwoordig een museum.  

 

De verwarring rond de uitvinding van de telefoon

De verwarring rond de uitvinding van de telefoon is ontstaan door het feit dat het systeem met patenten vaak wat moeizaam werkt. Men wil dat het terecht komt bij de enige echte uitvinder van een product maar het is niet altijd duidelijk wie dat precies is en aan welke eisen er precies moet worden voldaan. Juridisch geklungel met verschillende typen aanvragen en een gebrek aan internationale overeenstemming helpen dan niet.

Hieronder zullen alle mogelijke uitvinders van de telefoon en hun relatie tot het fenomeen 'octrooi' besproken worden. Dan wordt het vanzelf duidelijk hoe Alexander Graham Bell tenslotte de gelukkige eigenaar werd.

 

V.l.n.r.: Philipp Reis, Antonio Meucci, Alexander Bell en Elisha Gray.

 

Philipp Reis

Johann Philipp Reis (1834-1874) was feitelijk de eerste persoon die een wat groter publiek met het concept telefonie bekend maakte, maar hij zou nooit een patent krijgen. Zijn model was een laboratoriumopstelling, maar deze werkte zonder meer. Wel zat het op sommige onderdelen nog wat onhandig in elkaar.

Tot op zekere hoogte was Reis een slachtoffer van zijn tijd en van persoonlijke omstandigheden. In de jaren '60, waarin hij naar buiten trad met zijn model, was de animo voor een dergelijke apparaat erg laag. Daardoor hebben experts en investeerders hem eerder ontmoedigd dan aangemoedigd en zag hij zelf het commerciële potentieel van zijn vinding ook niet. Was hij niet op jonge leeftijd ziek geworden en overleden, had hij wellicht op een latere datum alsnog een patent gekregen, maar het mocht niet zo zijn.

In Duitsland en ook wel door andere Europeanen wordt Reis nog wel eens aangewezen als de werkelijke uitvinder van de telefoon of als de eerste van belang zijnde uitvinder, maar in de VS gebeurt dat minder. Omdat het model van Reis werkte, valt daar over te discussiëren. Amerikanen (en veel anderen met hen) vinden labopstellingen minder zwaar tellen dan producten die direct klaar zijn voor gebruik door de consument. Dat is echter een keuze en geen regel.

 

Tekening van de labopstelling van zijn telefoon door Philipp Reis zelf gemaakt. Het is duidelijk dat dit geen gebruiksapparaat is.

 

Antonio Meucci

Antonio Santi Giuseppe Meucci (1808-1889), Italiaan van geboorte, vond op eigen gelegenheid een telefoon uit die hij teletrophone noemde. Een eerste versie daarvan ontstond al in de jaren '50 van de negentiende eeuw. Dat was een systeem dat hij in zijn eigen huis had geïnstalleerd, nadat zijn vrouw gedeeltelijk verlamd was geraakt. Meucci demonstreerde hem aan een groep investeerders, wat hem veel schouderklopjes opleverde, maar geen geld. Dat deed voor lange tijd het doek vallen voor deze telefoon, want Meucci was zelf erg arm.

Nog meer tegenslag zou hem treffen. Daardoor kwam hij pas in 1871 toe aan een betere poging. Dat jaar nam hij een caveat op de teletrophone. Vervolgens stuurde hij een model en omschrijving van zijn vinding naar het machtige telegrafiebedrijf Western Union, in de hoop dat die de verdere investeringen voor hun rekening zouden nemen. Het caveat moest hem beschermen tegen diefstal. De twee jaren die volgden hoorde hij niets, maar verlengde hij wel braaf zijn caveat. Toen kwam hij er achter dat Western Union niet geïnteresseerd was en zijn spullen zelfs had kwijtgemaakt. In 1974 verlengde een teleurgestelde Meucci zijn caveat niet meer. Daarmee verliepen zijn rechten.

Er is veel gezegd over hoe de armlastige, nauwelijks Engels sprekende Meucci slachtoffer van het systeem is geworden. Dat is gedeeltelijk waar. Feit is echter wel dat hij gedurende dezelfde periode veertien andere volwaardige patenten op producten heeft verworven. Waarom nam hij op de teletrophone dan een caveat? En waarom liet hij de zaak met Western Union zo lang slepen? Gedeeltelijk heeft Meucci het ook aan zichzelf te danken. Hij was erg goedgelovig en liet zich snel ontmoedigen als investeerders niet meteen met hem in zee gingen.

Feit is dat op het moment dat Alexander Bell zijn patentaanvraag indiende, Meucci juridisch gezien geen enkel ijzer in het vuur had.

 

 

Jim Henderson - Foto van het monument voor Antonio Meucci op Staten Island, 2010. Dit is het grootste monument voor Meucci dat er is, maar niet het enige. Vergeten is hij dus ook weer niet.  

 

Elisha Gray

Elisha Gray (1835-1901) was een Amerikaan en had op papier een telefoon ontworpen. Net als bij Bell kwam deze voort uit een speurtocht naar een sprekende telegraaf. De heren waren dan ook al een tijdje verwikkeld in een onderlinge concurrentiestrijd.

Vaak wordt gesteld dat Gray het patent op de telefoon alleen miste omdat hij zijn aanvraag slechts twee uur later indiende dan Bell. Dat verhaal klopt niet. Sterker nog, de aanvraag van Gray kwam zelfs vele uren eerder binnen dan die van Bell. Er waren andere problemen die hem tenslotte de das omdeden.

Op de eerste plaats vroeg Gray een caveat aan, terwijl Bell een volwaardig patent aanvroeg. Niettemin is het caveat wel degelijk aan Gray toegekend. Dat wil zeggen dat hij in principe drie maanden de tijd kreeg om alsnog een volwaardige aanvraag in te dienen. Helaas werd hij bedrogen door zijn eigen advocaat. Deze maakte hem wijs dat het caveat geen zin meer had, omdat Bell zijn uitvinding in januari al vast had laten leggen bij een notaris en daardoor sowieso de eerste rechten zou krijgen. Daarop was het Gray zelf die het caveat liet vallen. Onterecht, want zijn kansen waren helemaal niet verkeken.

Op de tweede plaats heeft Gray op geen enkel moment beschikt over een werkend model van zijn telefoon. Zijn uitvinding bestond vooralsnog alleen uit tekeningen en omschrijvingen. Ook hij zal het caveat hebben willen gebruiken om investeerders te zoeken, maar dat zou er nooit van komen.

Uiteindelijk zou dat zijn grootste misrekening blijken. In de vele rechtszaken die Gray zou voeren met Bell, bepaalden rechters iedere keer opnieuw weer dat Gray zichzelf buiten spel had gezet door zich geen enkele moeite te doen een werkend model te produceren. Had hij, zelfs in de maanden na het verstrekken van het patent aan Bell, ook maar één keer ergens zijn telefoon gedemonstreerd, hadden de zaken heel anders voor hem kunnen uitpakken.

 

 

Product tekening uit het caveat van Gray uit 1876.

 

Alexander Bell

De advocaten van Alexander Graham Bell (1847-1922) leverden op 14 februari 1876 een volwaardige patentaanvraag in bij het octrooibureau. Dat kon Bell zich permitteren omdat hij dankzij zijn rijke schoonvader Gardiner Hubbard al investeerders had.

Niettemin had ook hij op de bewuste datum nog geen werkend model. Dat hij toch al een aanvraag indiende en de uitvinding inderdaad in januari ook bij een notaris vast had laten leggen, kwam waarschijnlijk door de al langer durende concurrentiestrijd met Gray. Ondanks druk van de advocaten van Bell en de steun van een corrupte medewerker van het octrooibureau kreeg ook hij echter niet zomaar een patent zonder werkend model.

Op 10 maart 1876 gebeurde echter het wonder: Bell en zijn assistent Tom Watson konden met elkaar praten door de telefoon, terwijl ze in verschillende kamers stonden. Het werkende model was een feit. Nog diezelfde maand werd het patent toegekend. Een paar maanden later was het toestel klaar voor productie en bracht Bell Company het op de markt. Het werd meteen een succes.

 

Het zogeheten 'masterpatent' op de telefoon zoals verstrekt aan Alexander Graham Bell in maart 1876. Waarschijnlijk is dit het meest waardevolle octrooi dat ooit is afgegeven. 

 

Heeft Bell ideeën gestolen?

Om de claims van anderen te ondersteunen, werd en wordt vaak geroepen dat Alexander Bell zijn uitvinding zou hebben gestolen, met name van Gray. Immers, wanneer Bell vals heeft gespeeld, dient hij alsnog te worden gediskwalificeerd. Op de keper beschouwd is diefstal echter niet hard te maken en wel om de volgende redenen:

  • Bell heeft veel aantekeningen nagelaten, waarin hij uitgebreid uitlegt hoe hij tot het ontwerp van zijn telefoon is gekomen. Het idee dat hij al deze aantekeningen zou hebben vervalst is zeer onwaarschijnlijk. Probleem met deze aantekeningen is wel dat er een week mist en dan om precies te zijn de week voorafgaand aan 10 maart 1876. Het staat vast dat Bell in die week zicht heeft gehad op de specificaties van het caveat van Gray, iets dat absoluut niet had gemogen. Op het eerste gezicht zijn er op bepaalde punten overeenkomsten tussen de aantekeningen van Bell en die van Gray. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat de betreffende onderdelen toch significant anders werken. Er is dus wel vals gespeeld, maar niet gestolen.
  • De persoonlijke geschiedenis van Bell laat zien dat hij over unieke eigenschappen beschikte om een telefoon te maken. Bovendien schreef hij verschillende andere uitvindingen op zijn naam, vaak verwant aan de telefoon.
  • Niets in het karakter of leven van Bell na 1876 suggereert dat hij de zaken op grote schaal heeft bedonderd. Wel is het zo dat er, onder aanvoering van Bells advocaten, schimmige praktijken hebben plaatsgevonden die vermoedelijk niet nodig waren geweest. Deze praktijken hebben echter nooit gedraaid om het stelen van andermans uitvinding, maar om juridisch gezien vooraan te staan bij het toekennen van het patent.
  • Bell wist in meer dan 600 rechtszaken zijn claim staande te houden, ondanks het feit dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren.

 

Overeenkomsten tussen een tekening uit het caveat van Gray (links) en het notitieboek van Bell (rechts). Al te alarmerend is het niet. Illustratie uit: Seth Schulman - The Telephone Gambit New York 2008.

 

Waarom toch al die rechtszaken?

Waarom zijn er dan toch zoveel rechtzaken gekomen als Bell juridisch gezien in zijn recht stond? Natuurlijk hebben de onzuivere acties van Bells advocaten en de foute medewerker van het patentbureau daar veel mee te maken. Het is zeker terecht geweest dat anderen de gang van zaken tot op de bodem hebben willen uitzoeken. Tenslotte was er een gigantische som geld mee gemoeid. 

Het blijkt maar weer dat je er jezelf ook mee hebt als je de zaken niet helemaal eerlijk speelt. Bells advocaten dachten handig te zijn, maar in feite hebben ze hun opdrachtgever onnodig met een aura van bedrog omhuld, met alle gevolgen vandien.   

 

Toch gerechtigheid?

Om de in dit artikel uiteengezette redenen zien de meeste historici en wetenschappers Bell nog steeds als de uitvinder van de telefoon, of, zoals je het ook zou kunnen zeggen, de belangrijkste uitvinder van de telefoon. Hij vroeg als eerste een volwaardig patent aan, hij had een echt bruikbaar apparaat ontwikkeld dat succesvol op de markt werd gebracht en diefstal valt niet te bewijzen.

Dat neemt niet weg dat de andere hier genoemde personen ook hebben bijgedragen aan de uitvinding van de telefoon en daarvoor alle krediet verdienen. Iets wat ze ondertussen ook volop hebben gekregen.

Afgezien hiervan heeft iedereen recht op een eigen mening. Het feit dat Bell als rechtmatig eigenaar van het patent blijft gelden, staat dat niet in de weg.

 

 

Ansichtkaart uit 1910 met een vrouw die een zogeheten kandelaartelefoon gebruikt. 

 

 

Bronnen

  • Grauls M. - ' De uitvinders van het dagelijks leven.' Leuven 2000
  • Bellis M. - Inventors.about.com - ' Antonio Meucci'/ ' Elisha Gray'.
  • www.engineersaustralia.org.au/queensland-division/antonio-meucci.
  • Wikipedia (en.wikipedia.org) - 'Elisha Grey and Alexander Bell telephone controversy'. Grotendeels gebaseerd op: Evenson A. E. - 'The Telephone Patent Conspiracy of 1876: The Elisha Grey - Alexander Bell Controversy.' North Carolina 2000

Afbeeldingen

  • Wikimedia Commons (commons.wikimedia.org)

 

 

Deze pagina is gepubliceerd op 31 mei 2012 en het laatst gewijzigd op 1 juli 2019.