Gebruik van daglicht rond 1900

Slim omgaan met de belangrijkste bron van licht

De zon zal voor ons mensen altijd de belangrijkste vorm van verlichting blijven. Daglicht is namelijk én gratis én het prettigst voor het oog. Bij kunstlicht, hoe goed het ook werkt, kunnen wij slechter zien, maar toch kost het altijd geld. Je hebt er namelijk brandstof voor nodig en brandstof is duur. In het verleden gold dat nog veel meer dan tegenwoordig en drukten de kosten voor verlichting zwaar op het huishoudbudget. Daarom wilden mensen zoveel mogelijk profiteren van het daglicht. Iets dat na 1850 op het van moderne verlichting verstoken platteland uiteraard meer nog speelde dan in de stad.   


 

Verlichting en het huishoudbudget

Tegenwoordig beseffen mensen het zich minder, maar tot de opkomst van elektriciteit na de Tweede Wereldoorlog konden de kosten voor verlichting flink oplopen. Relatief gezien slokte het een veel groter gedeelte van het huishoudbudget dan het bij ons doet. Zeker voor mensen die niet veel te besteden hadden was zuinigheid met verlichting daarom troef. Echter, ook de allerrijksten gingen er zuinig mee om en hingen echt niet overal de lamp die ze daar het mooiste vonden staan.

Als er ergens geen groot licht nodig was, dan was dat ook niet aanwezig. Onder alle sociale klassen werd volop rekening gehouden met het daglicht, al gebeurde dat niet overal op dezelfde manier.

 

Vilhelm Hammershoi - Stofjes dansen in de zonnestralen. 1900             (Bron:wikimedia)

 

Met de kippen op stok

Er is namelijk ook op dit punt een verschil te constateren tussen hoe bewoners van het platteland met daglicht omgingen en hoe stedelingen dat deden, vooral in de zomer. Boeren gingen tussen april en oktober namelijk echt met de kippen op stok, terwijl stadsbewoners dat nooit meer deden. 

In de winter bleven plattelandsbewoners wel in het donker op, omdat anders de dag erg kort was. Bovendien was het zonde om naar bed te gaan voordat het hout in de haard was opgebrand. 

Het is echter gemakkelijk te bedenken hoeveel geld het alvast scheelde om een half jaar lang een complete boerderij niet of nauwelijks te hoeven bijlichten.  

 

Lichtval en de inrichting van huizen

Als je je huis daarop inricht kun je maximaal profiteren van binnenvallend daglicht. Je moet dan wel wat concessies doen aan waar je een tafel of stoel neerzet. De beste plek voor dergelijke meubels is namelijk zo dicht mogelijk bij het raam, vooral wanneer het werktafels of bureaus betreft of zitmeubels waarin me wil lezen of handwerken.

Tot aan de introductie van de petroleumlamp rond 1850, was het maken van dergelijke compromissen onvermijdelijk. Er bestonden namelijk nog geen (hang)lampen die afdoende licht gaven om een hele eettafel te voorzien van licht. Wel waren er al olielampen die fungeerden als 'studeerlamp', maar die gaven een hinderlijke schaduw af en waren dus ook niet ideaal.

De petroleumlamp bracht op beide punten de nodige verbetering, al was het probleem van schaduwen zowel bij hangende als staande lampen niet meteen opgelost. Bovendien kon lang niet iedereen een petroleumlamp betalen. Vermoedelijk bleven de meeste tafels dus wel in de buurt van de ramen staan, maar persé nodig was dat niet meer.

Overigens valt het zelfs in onze tijd nog aan te raden om tafels of bureau's dichtbij ramen te zetten. Hoe goed en goedkoop onze hedendaagse verlichting ook mag zijn, werken bij daglicht blijft het meest prettig voor de ogen.

 

William Kay Blacklock - A Quiet Read. +/- 1900 (Bron: wikimedia)

 

Grote ramen

Hoeveel daglicht er in een huis of gebouw binnenvalt is natuurlijk afhankelijk van de afmeting van de ramen. In dat opzicht geldt dat men het best zo groot mogelijke ramen kan hebben. Lange tijd was dat echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Glas kon niet zomaar iedere gewenste afmeting hebben. 

Tot in de 18de eeuw was een paneel van niet meer dan 25 bij 40 centimeter het maximaal haalbare. daar kwam nu echter verbetering in. Ook werden de sponningen van een steeds betere kwaliteit. Dat kwam grotendeels door een nieuwe stopverf, die in Nederland was uitgevonden.

In de loop van de 19de eeuw ging het snel vooruit met de afmetingen van glasplaten. In 1851 kondigde het 'Crystal Palace', een gebouw bestaande uit alleen glas en staal, op de Wereldtentoonstelling van Londen een nieuw tijdperk aan wat betreft het gebruik van glas in huizen. 

Vanaf dat moment komen er steeds meer huizen met hoge en brede ramen. Het wordt zelfs een typisch kenmerk voor statige herenhuizen. Nog steeds zijn huizen van rond de eeuwwisseling geliefd om hun hoge plafonds en mooie, hoge ramen. De ironie van het lot wil echter dat juist in de tijd dat er meer lampen beschikbaar kwamen er ook meer daglicht beschikbaar kwam. 

 

Het Crystal Palace in 1854 (nadat het van locatie was verhuisd). (Bron:wikimedia)

 

Bronnen

  • Plettenburg M. - 'Licht in huis: kienspaan-kaars-olielamp.' Arnhem 1968
  • E. van Benthem & N. van der Werf - 'Potplanten en hun geschiedenis', in: 'De geschiedenis van de kamerplant.' - Red. I. Stroucken, Utrecht 1991
  • www.oakconservatories.co.uk/orangeries.htm 

Deze pagina is gepubliceerd op 13 januari 2012 en het laatst bijgewerkt op 14 augustus 2018.